Xavier Roelens, Leonard Cohen

De Vlaamse dichter Xavier Roelens werd op 21 september 1976 in Rekkem (Menen) geboren. Zie ook alle tags voor Xavier Roelens op dit blog.

 

1937

BOMMEL KAN DAAR WEL tamelijk iets betamelijks op zeggen,
want zijn ouders zijn een maand voor de oorlog uitbraakte zijn ze
verhuisd. en hij sleurt nog één herinnering verzekerd van situering
in het eerste huis waar heel beleefdekes gedeurklingeld werd. zijn
moeder was er toen nog haastelings om de deur in open te happen,
zo wijdopen gekierd kwam hij vanachter haar rokgeplooite
gepiepeloerd om dat. aan de overzijde statigde een klein, zo’n heel
oud huizeken en geloken in dat godshuizeken wuifde zo’n heel oud
vrouwken. ze zwaaiden malkander af.
en ook zelfs heeft bommel een hond eens, lag hij een teef te
bestrelen als eerste in het nieuwwelgekomen huis. tegen dan
walmde de oorlog natuurlijkerwijze, in de zalmstraat nabij de
spoorwegbrug waar bommel niet op mocht juichespringen, of
anderszins onder spelevaren. zijn moeder was er toen nog
bezorgdzaam om het serviesgoed in koude kranten te overpak-ken
ter protectie tegen de brug op klateren. ietsepiets hoger opgehangen
in de luchten was men al zoekende de doelen met gebroken wit te
omkringelen en in het beginnende vensterklin-gelen, in het
toenemende oorsuizen stopte bommel grootoogs met zijn
tevelieveke te aaiemaren

 

1938

DE OORLOG ACH
de oorlog dat bij ons nogal wat
huizen plat en
buren dood ach dood gesmakt en dat ik sliep in bed of
wieg meer weet ik niet
de oorlog ach
de oorlog dat wij
de tuin van
nonkel kapitein onveilig maakten dat we
vader hoorden klagen dat hij vastzat op dit
slot en niet naar duitsland kon ach kon en wij zijn
prinsen waren en dat ik sliep in
bed of
wieg meer weet ik niet van
de oorlog ach
de oorlog die
een vrouw
een zangeres van
opera’s verongelukt ach door een
bom verongelukt al op
de weg naar maldegem zag liggen maar da’s al lang geleden ach
de oorlog ach

 

1939

WE DACHTEN DAT DE KATTEN aan het aftrekken waren. we
dachten dat tom tot de achterhoede behoorde toen hij aan onze deur
klopte en om een boterham vroeg. wij zaten in het hol achter aan de
tuin dat vader gegraven had. moeders snuit ging piepen. ze
luisterde naar het verhaal van zijn negen levens en vier kittens in
zijn thuisland en gaf hem een boterham met strontjes.

      we dachten dat de katten druipstaartend afgetrokken waren, maar
daar hoorden we de deur uit zijn hengsels gelicht worden. nog voor er
vijf siberische boskatten in onze tuin stonden, was vader al
weggetrippeld; vader kon zich niet meer op het juiste verleden
beroepen. ze hebben dan maar in ruil moeder die hoogzwanger­
was, gearrangeerd.

      we dachten dat katten zich richtten op waarlijk universele en
transcendentale doelen, bedachten niet dat zakendoen met de
geschiedenis veel misdaden vergoelijkt. moeder beviel van een zus
met een hoek af. gelukkig heeft ze maar zes maanden moeten leven.

 


Xavier Roelens (Rekkem, 21 september 1976)

 

De Canadese dichter, folk singer-songwriter en schrijver Leonard Cohen werd geboren op 21 september 1934 te Montréal. Zie ook alle tags voor Leonard Cohen op dit blog.

 

Ik heb niet in Europese kloosters vertoefd

Ik heb niet in Europese kloosters vertoefd
en tussen het hoge gras graven ontdekt van ridders
die zo prachtig vielen als hun ballades vertellen;
ik heb het gras niet gespleten
of opzettelijk met stro bedekt gelaten.

Ik heb mijn adem niet ingehouden
om de ademhaling van God te horen
of mijn hartslag te temmen met een oefening,
of gehongerd naar visioenen.
Hoewel ik hem vaak heb gadegeslagen,
ben ik niet de reiger geworden,
die mijn lichaam aan de oever achterlaat,
en ik ben niet de lichtgevende forel geworden,
die mijn lichaam in de lucht laat.

Ik heb geen wonden en relikwieën aanbeden,
of ijzeren kammen,
of lichamen gewikkeld en verbrand in rollen.

Ik ben al tienduizend jaar niet ongelukkig geweest.
Overdag lach ik en ’s nachts slaap ik.
Mijn favoriete koks bereiden mijn maaltijden,
mijn lichaam reinigt en herstelt zichzelf,
en met al mijn werk gaat het goed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Leonard Cohen (21 september 1934 – 7 november 2016)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e september ook mijn blog van 21 september 2021 en ook mijn blog van 21 september 2020 en eveneens mijn blog van 21 september 2019 en ook mijn blog van 21 september 2018. Geplaatst op

Owen Sheers, Joseph O’Connor, Dannie Abse

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

Uit: Ik zag een man (Vertaald door Inge de Heer)

“De gebeurtenis die al hun levens veranderde vond plaats op een zaterdagmiddag in juni, vlak nadat Michael Turner -veronderstellend dat het huis van de Nelsons leeg was – via hun achterdeur naar binnen liep. Hoewel het vroeg in de maand was, lag Londen te blakeren in een hittegolf. Overal langs South Hill Drive stonden ramen open. De aan weerszijden geparkeerde auto’s voelden heet aan, de naden ervan tikten in de zon. Een ochtendbries was weggeëbd en had de platanen langs de straat roerloos achtergelaten. Ook de eiken en beuken op de omringende Hampstead Heath waren stil. De hittegolf was nog maar een week aan de gang, maar het langere gras buiten de schaduw van die bomen was al aan het vergelen. Michael had de achterdeur van de Nelsons op een kier aangetroffen. Met zijn onderarm steunend op de deurlijst had hij zich de opening in gebogen en zijn buren geroepen. ‘Josh? Samantha?’ Er kwam geen antwoord. Het huis absorbeerde zijn stem zonder een echo. Hij keek naar zijn oude bootschoenen, waarvan de zolen onder de pas besproeide aarde zaten. Hij had sinds lunchtijd in de tuin gewerkt en was rechtstreeks naar de Nelsons gegaan, zonder zich te wassen. Ook zijn blote knieën, die onder zijn korte broek uit kwamen, waren met aarde besmeurd. Michael haakte de hiel van zijn linkerschoen onder de neus van zijn rechterschoen en trok hem uit. Hij deed hetzelfde met de andere schoen en luisterde of hij in het huis tekenen van leven hoorde. Weer niets. Hij keek op zijn horloge: tien voor halfvier. Om vier uur had hij schermles aan de andere kant van de Heath. Het zou minstens een halfuur kosten om er naartoe te lopen. Hij maakte aanstalten om de deur verder open te duwen, maar toen hij het vuil op zijn handen zag gaf hij hem maar een zetje met zijn elleboog en liep naar binnen. In de keuken was het koel en donker en Michael moest even blijven staan om zijn ogen aan de duisternis te laten wennen. Achter hem glooide de tuin van zijn buren tussen een perenboom en een border met verschrompelde planten omlaag. Het dorre gazon liep taps toe naar een houten, met riet doorschoten hek.”

 


Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: Stella Maris (Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)

“Nachtenlang placht hij heen en weer te ijsberen over het schip, van boeg naar achtersteven, van avondgloed tot ochtendgloren, die latmagere mankpoot uit Connemara met zijn afhangende schouders en zijn asgrauwe kledij.
Het scheepsvolk, de wachten op de uitkijk, de mannen die rondhingen bij de stuurhut, keken dan even op van hun gesprekken of hun eenzame corvee en zagen hem door het nevelige duister scharrelen, omzichtig, steels, altijd alleen, met een linkervoet die sleepte alsof hij een anker meezeulde. Op zijn hoofd prijkte een verfomfaaide bolhoed, om zijn kin en hals zat een gerafelde sjaal geslagen, en zijn gescheurde huzarenmantel was zo onuitsprekelijk smerig dat de gedachte dat hij ooit schoon was geweest iedere verbeelding tartte.
Hij bewoog zich voort met bijna ceremoniële behoedzaamheid, een merkwaardig soort haveloze statigheid, als een koning uit een verhaal die zich incognito onder zijn onderdanen heeft begeven. Zijn armen waren bijzonder lang, zijn ogen scherp als naalden. Dikwijls leek hij verdwaasd of vervuld van sombere voorgevoelens, alsof zijn leven inmiddels het punt van opheldering voorbij was, althans een dergelijk punt nu zeer dicht was genaderd.
Zijn droevige gelaat werd ontsierd door littekens, die de smetten van een of andere kwaal, nog aanzienlijk verergerd door woeste krabaanvallen, doorkruisten. Ofschoon smal van postuur en gebouwd als een vedergewicht, leek hij een onbeschrijflijke last met zich mee te torsen. Dit was niet louter te wijten aan zijn mismaaktheid – een horrelvoet in een plompe houten klomp waarop een hoofdletter M was gestempeld of gebrand – het kwam ook door de houding van angstvallige verwachting die hem aankleefde, de voortdurende, bange waakzaamheid van het mishandelde kind.”

 


Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

De Britse dichter en schrijver Dannie Abse werd geboren op 22 september 1923 in Cardiff, Wales. Zie ook alle tags voor Dannie Abse op dit blog.

 

Een erfgoed

Een soort erfgoed
Een erfgoed van kameraadschap en verstikking.

De loeiende mijnsirene en de
explosieve inval van de god, voordat hij zich terugtrekt
op zijn troon van zwavel.

Nu duikt deze zwartgeklede god van fossielen
en begrafenissen,
verstener van ondergrondse bossen
en bloemen,
op met zijn grimmige gevolg
langs het skelet van een pony, langs menselijke schedels,
in zijn half overeind gehouden, lege koolstofkolonie.

Boven, aan de geteisterde,
losgewoelde kant van een Welshe berg,
moet het iemand van ergens anders zijn
die solo zal zingen

niet over de moerassen van de Valleien,
de mijnraderen die niet draaien,
het verlaten pomphuis;

noch over hoe, na een val van een halve mijl
regimenten mijnwerkerslampen
niet langer, als muggen,
stijgen, glijden en deinen.

Alleen iemand die niet toegewijd is,
iemand van elders,
panoramahoog op een kolenberg,
mag juichend
de terugkeer van de verbannen god
in zijn schaduwloze koninkrijk bejubelen.

Hij, dronken van methaan,
heft het dijbeen van een man op als een scepter;
zij, zijn verrukte koningin,
bewondert de met bloed bevlekte zwarte rozen
die niet konden gedijen op de vlakten van Enna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Dannie Abse (22 september 1923 – 28 september 2014)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2022 en ook mijn blog van 20 september 2021 en ook mijn blog van 20 september 2020 en eveneens mijn blog van 20 september 2019 en ook mijn blog van 20 september 2018.

Giuliano da Empoli

De Italiaans-Zwitserse schrijver, essayist en journalist Giuliano da Empoli werd geboren in Neuilly-sur-Seine, Frankrijk, op 27 augustus 1973. Empoli groeide op in verschillende Europese landen. Hij studeerde rechten aan de Universiteit Sapienza Rome en behaalde een master in politieke wetenschappen aan het Sciences Po in Parijs. Empoli is lid van de Partito Democratico, de Democratische Partij (Italië). Hij was plaatsvervangend burgemeester voor cultuur in Florence en senior adviseur van de voormalige Italiaanse premier Matteo Renzi. Tot zijn nevenfuncties behoorden het lidmaatschap van de raad van bestuur van de Biënnale van Venetië en het voorzitterschap van de Italiaanse bibliotheek Cabinet Vieusseux in Florence. Van 2006 tot 2008 was hij senior adviseur van de Italiaanse vice-premier en minister van Cultuur, Francesco Rutelli, en richtte hij de eerste Italiaanse Design Council op in Milaan. Vanaf 2014 is hij lid van de Fondazione Italia-USA. In 2016 richtte hij de denktank Volta op. Sinds 1996 levert Da Empoli regelmatig bijdragen en columns voor toonaangevende gedrukte Italiaanse media, waaronder Corriere della Sera, La Repubblica, Il Sole 24 Ore en Il Riformista. Hij presenteerde een wekelijkse talkshow op de belangrijkste financiële nieuwsradio van Italië, Radio 24. Als auteur en commentator trad hij regelmatig op voor alle belangrijke Italiaanse tv-zenders. Op tweeëntwintigjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste boek “Un grande futuro dietro di noi”, over de problemen waarmee de Italiaanse jeugd te maken had rond 1996. Het boek bracht een nationaal debat op gang bracht en de krant La Stampa benoemde hem tot Man van het jaar 1996. Sindsdien heeft hij vele andere essays en boeken gepubliceerd over sociale mobiliteit en verandering en over de impact van de nieuwe economie en de effecten daarvan op de politiek. Zijn boek over nationaal-populistische spindoctors, “Les ingénieurs du chaos” (2019), is gepubliceerd in twaalf talen, waaronder Chinees (Taiwan) en Braziliaans-Portugees. In 2022 publiceerde hij zijn eerste roman “Le mage du Kremlin” (De Kremlinfluisteraar). De hoofdpersoon is gemodelleerd naar Vladislav Soerkov de adviseur van Vladimir Poetin. De roman werd in 2022 bekroond met de Grand Prix du roman de l’Académie française en haalde de finale van de Prix Goncourt 2022.

Uit: De Kremlinfluisteraar (Vertaald door Hans E. Van Riemsdijk)

Al tijden deden de meest uiteenlopende verhalen over hem de ronde. Sommigen beweerden dat hij zich had teruggetrokken in een klooster op de berg Athos om daar tussen de stenen en de hagedisjes te bidden, anderen zweerden hem bezig te hebben gezien in een villa bij Sotogrande omgeven door een zwerm fotomodellen onder de cocaïne. Weer anderen hielden vol hem te hebben gesignaleerd op de startbaan van de luchthaven van Sharjah, in het commandocentrum van de milities in de Donbas of tussen de ruïnes van Mogadishu. Sinds Vadim Baranov ontslag had genomen als adviseur van de tsaar waren de verhalen over hem niet uitgedoofd maar juist fors in aantal toegenomen. Dat gebeurt soms. De meeste mannen met macht ontlenen hun aura aan de positie die ze bekleden. Zodra ze die verliezen is het alsof de stekker eruit is getrokken. Dan loopt de lucht eruit zoals bij die grote opblaaspoppen bij de ingang van attractieparken. Als je ze op straat tegenkomt kun je er met je verstand niet bij dat zo’n figuur de gemoederen ooit zo heeft kunnen beroeren. Baranov behoorde tot een ander ras. Al zou ik niet kunnen zeggen welk ras precies. Op foto’s zag je een stevige, zij het niet atletische man die zich vrijwel altijd in donkere kleuren kleedde en net iets te grote pakken droeg. Hij had een alledaags, misschien wat kinderlijk en tamelijk bleek gezicht, en zijn steile zwarte haar was geknipt als bij een communicantje. Op een video, gedraaid in de marge van een officiële ontmoeting, zie je hem lachen, wat maar heel weinig voorkomt in Rusland; een eenvoudige glimlach wordt daar al beschouwd als teken van zwakzinnigheid. Enfin, hij wekte de indruk zich niets gelegen te laten liggen aan zijn uiterlijk. Een wonderlijk trekje als je bedenkt dat zijn werk juist daarin bestond: spiegels in een cirkel opstellen om van een aarzelend vlammetje een betoverend spektakel te maken. Omringd door raadsels ging Baranov door het leven.

 

Giuliano da Empoli (Neuilly-sur-Seine, 27 augustus 1973)

Robert Macfarlane

De Britse schrijver Robert Macfarlane werd geboren op 15 August 1976 in Halam, Nottinghamshire.  Macfarlane is internationaal bekend om zijn werk over natuur, mensen en plaatsen. Zijn bestsellers zijn onder andere “Underland”, “Landmarks”, “The Old Ways”, “The Wild Places” en “Mountains of the Mind”, evenals het prozagedicht “Ness”. Zijn werk is in meer dan dertig talen vertaald, heeft wereldwijd prijzen gewonnen en is veelvuldig bewerkt voor film, muziek, theater, radio en dans. Hij heeft ook opera’s, toneelstukken en films geschreven, waaronder “River and Mountain”, beide verteld door Willem Dafoe. Hij heeft nauw samengewerkt met kunstenaars zoals Olafur Eliasson en Stanley Donwood, en samen met kunstenaar Jackie Morris creëerde hij de internationaal bestverkochte boeken over natuurpoëzie en kunst, “The Lost Words” en “The Lost Spells”. Als tekstschrijver en performer schreef hij albums en liedjes met muzikanten als Cosmo Sheldrake, Karine Polwart en Johnny Flynn, met wie hij twee albums uitbracht: “Lost In The Cedar Wood” (2021) en “The Moon Also Rises” (2023). In 2017 kende de American Academy of Arts and Letters hem de E.M. Forster Prize for Literature toe en in 2022 was hij in Toronto de eerste winnaar van de Weston International Award voor een oeuvre op het gebied van non-fictie. Robert Macfarlane is Fellow van Emmanuel College.

Uit: De laatste wildernis (Vertaald door Nico Groen)

“De wind wakkerde aan en dus ging ik naar het bos. Het ligt ten zuiden van de stad, op anderhalve kilometer van mijn huis: een klein, naamloos stuk beukenbos, dat een lage heuvel bekroont. 1k ging er te voet heen, eerst door straten die me naar de rand van de stad leidden, vervolgens over paden tangs akkers, tussen meidoorn- en hazelaarhagen door. Er kibbelden roeken in de lucht boven de bomen. De hemel was van een helder, koel blauw, dat aan de rand vervaagde tot de kleur van melk. Al van een paar honderd meter hoorde ik het geluid van het bos in de wind: een zacht gebulder als van de zee. Het was het immense, meerstemmige geluid van wrijving – blad knistert tegen blad, tak tikt tegen tak. 1k betrad het bos via de zuidhoek. Er begon van alles uit het bewegende bladerdak te vallen: takjes en beukennootjes tikkelden neer op de koperkleurige laag bladeren. Zonlicht viel in uitbundige banen op de grond. Ik liep door het bos omhoog en bereikte halverwege de noordelijke rand mijn boom: een grote beuk met grijze schors, met wijd uitstaande takken waar je gemakkelijk in kunt klimmen. 1k was al vele keren eerder de boom in geklommen en was vertrouwd geraakt met al zijn merktekens. Onder aan de stam is de schors rondom uitgezakt en geplooid, waardoor hij lijkt op de huid van een olifantspoot. Op zo’n drie meter hoogte kromt een tak scherp naar zichzelf terug; daarboven staat de letter ‘h’, die jaren geleden met een mes in de stam is gekerfd en opgezwollen is doordat de boom is gegroeid; nog hoger bevindt zich de geheelde stomp van een verdwenen tak. Tien meter hoog, vlak onder de top van de beuk, waar de schors zachter en zilvergrijs is, bereikte ik wat ik het observatorium was gaan noemen: een gevorkte zijtak net onder een kromming in de stam. ik had ontdekt dat ik daar lekker kon zitten als ik met mijn rug tegen de stam steunde en mijn voeten op de tanden van de vork zette. Ms ik me een paar minuten stilhield, liepen er soms wandelaars onder me door zonder me op te merken.”

 

Robert Macfarlane (Halam, 15 August 1976)

 

Cressida Cowell

De Britse schrijfster Cressida Cowell werd geboren op 15 april 1966 in Londen. Ze is vooral bekend van de boekenreeks “How to Train Your Dragon”, die later een mediafranchise werd en door DreamWorks Animation werd bewerkt. In 2015 waren er wereldwijd meer dan zeven miljoen exemplaren van de serie verkocht. Naast haar andere publicaties werkt Cowell samen met illustrator Neal Layton aan de lopende reeks verhalen van Emily Brown. Het eerste deel in de serie, “That Rabbit Belongs to Emily Brown”, won een Nestlé Children’s Book Award. Cressida Cowell is de dochter van Michael Hare, 2nd Viscount Blakenham. Haar oom, getrouwd met Stephen Breyer, is voormalig rechter bij het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten. Als kind, zegt Cowell, groeide ze op in Londen en op een klein, onbewoond eiland voor de westkust van Schotland. Tijdens de zomers die ze doorbracht op de Binnen-Hebriden, begon ze haar schrijf- en tekenvaardigheden te ontwikkelen: “Als kind bracht ik veel tijd door op een piepklein, onbewoond eiland voor de westkust van Schotland… Tegen de tijd dat ik acht was, had mijn familie een klein stenen huis op het eiland gebouwd, en met de boot konden we bijna genoeg voedsel vangen om het gezin de hele zomer te voeden.” “Vanaf dat moment brachten we elk jaar vier weken van de zomer en twee weken van de lente op het eiland door. Het huis was verlicht met kaarslicht en er was geen telefoon of televisie, dus ik bracht veel tijd door met tekenen en verhalen schrijven.” Cowell studeerde Engels aan Keble College in Oxford, en ook aan de Saint Martin’s School of Art en Brighton University, waar ze illustratie studeerde. Ze studeerde eveneens aan Marlborough College (1982-1984).

Uit: How to Train Your Dragon

“Long ago, on the wild and windy isle of Berk, a smallish Viking with a longish name stood up to his ankles in snow.
Hiccup Horrendous Haddock the Third, the Hope and Heir to the Tribe of the Hairy Hooligans, had been feeling slightly sick ever since he woke up that morning.
Ten boys, including Hiccup, were hoping to become full members of the Tribe by passing the Dragon Initiation Program. They were standing on a bleak little beach at the
bleakest spot on the whole bleak island. A heavy snow was falling.
“PAY ATTENTION!” screamed Gobber the Belch, the soldier in charge of teaching Initiation. “This will be your first military operation, and Hiccup will be commanding the team.”
“Oh, not Hic-cup,” groaned Dogsbreath the Duhbrain and most of the other boys. “You can’t put’: Hiccup in charge, sir, he’s USELESS.”
Hiccup Horrendous Haddock the Third, the Hope and Heir to the Tribe of the Hairy Hooligans, wiped his nose miserably on his sleeve. He sank a little deeper into the snow.
“ANYBODY would be better than Hiccup,” sneered Snotface Snotlout. “Even Fishlegs would be better than Hiccup.”
Fishlegs had a squint that made him as blind as a jellyfish, and an allergy to reptiles.
“SILENCE!” roared Gobber the Belch. “The next boy to speak has limpets for lunch for the next THREE WEEKS!”
There was absolute silence immediately. Limpets are a bit like worms and a bit like snot and a lot less tasty than either.
“Hiccup will be in charge and that is an order!” screamed Gobber, who didn’t do noises quieter than screaming. He was a seven-foot giant with a mad glint in his one working eye and a beard like exploding fireworks. Despite the freezing cold he was wearing hairy shorts and a teeny weeny deerskin vest that showed off his lobster-red skin and bulging muscles. He was holding a flaming torch in one gigantic fist.”

 

Cressida Cowell ( Londen, 15 april 1966)

László Krasznahorkai

De Hongaars schrijver en scenarist László Krasznahorkai werd geboren in Gyula op 5 januari 1954. Zijn werk wordt beschouwd als postmodern en hij snijdt vaak dystopische en melancholische thema’s aan. In 2015 werd hem de prestigieuze Man Booker International Prize toegekend. Hij studeerde aanvankelijk rechten in Szeged, en vervolgens van 1976 tot 1983 Hongaars en literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Boedapest.  Na 1987 woonde hij langere tijd in Berlijn en begin jaren negentig in China, Mongolië en Kyoto. Gedurende deze tijd woonde hij ook enige tijd in het appartement van Allen Ginsberg in New York, die hem ook adviseerde bij zijn schrijfwerk. Zijn werk valt uiteen in twee periodes: de eerste, in de jaren tachtig, wordt gekenmerkt door apocalyptische, duistere verhalen over kleine steden en de vernietiging van gewone mensen. Later transformeert zijn werk en wordt het veel helderder. Zijn romans zijn vaak meditatief. Zijn roman *In het Noorden een Berg, in het Zuiden een Meer, in het Westen Paden, in het Oosten een Rivier* speelt zich af in een Japans klooster, *De Gevangene van Urga* speelt zich af in de Mongoolse woestijn en in Peking, en in *Oorlog en Oorlog* onderneemt een Hongaarse privé-wetenschapper een reis naar New York om daar te sterven. Zijn eerste boek, *Satantango*, werd samen met andere verfilmd door Béla Tarr, waarbij Krasznahorkai zelf de scenario’s schreef. Sinds 2024 is Krasznahorkai’s literaire nalatenschap ondergebracht in het Literair Archief van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek in Wenen.

Uit: Satantango (Vertaald door Mari Alföldy)

“Op een ochtend tegen eind oktober, vlak voordat de eerste druppels van de onbarmhartig lange herfstregens op de gebarsten grond van het verdorde land ten westen van de kolonie zouden neerdalen (waarna door de stinkende modderzee de landwegen tot het invallen van de vorst onbegaanbaar zouden zijn, zodat ook de stad niet meer te bereiken was), werd Futaki wakker van het gebeier van klokken. Vier kilometer verder naar het zuidwesten, op het oude land van Hochmeiss, stond een verlaten kapel, maar daarvan was zelfs de toren ingestort tijdens de oorlog, laat staan dat er nog een klok zou zijn, en de stad was zo ver weg dat daar onmogelijk iets vandaan kon komen. Het triomfantelijke gebimbam deed hem ook niet zozeer aan klokgelui in de verte denken, veeleer klonk het alsof het van heel dichtbij (`Vanaf de molen, lijkt het wel…’) kwam aangewaaid. Hij richtte zijn hoofd op boven het kussen en leunde op zijn ellebogen om door het keukenraam te kunnen kijken, dat niet groter was dan een muizengaatje, maar aan de andere kant van de halfbeslagen ruit lag de kolonie er nog stil en roerloos bij, overgoten door het blauwige schijnsel van het ochtendgloren en het steeds zachter klinkende klokgelui; aan de overkant, waar de huizen een heel eind van elkaar af stonden, brandde er slechts licht achter de dichtgetrokken gordijnen van de dokter, en ook dat was alleen maar omdat de bewoner van het huis al jaren niet in het donker kon slapen. Futaki hield zijn adem in om niets van de wegzwevende sonore klanken te missen, want hij wilde de waarheid weten (ge slaapt vast nog, Futaki’), en daarvoor had hij elk verweesd geluidje nodig. Met zijn legendarisch zachte, katachtige tred liep hij hinkend naar het raam over de ijskoude keukenvloer (Is er dan niemand wakker? Is er niemand die het hoort? Niemand anders?’), opende de ramen en stak zijn hoofd naar buiten.”

 

László Krasznahorkai (Gyula, 5 januari 1954)

Taffy Brodesser-Akner

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Taffy Brodesser-Akner werd geboren op 26 oktober 1975 in New York City. Stephanie “Taffy” Akner groeide op in Brooklyn in een orthodox joods gezin en studeerde aan de Tisch School of the Arts (BA) van de New York University. In 2006 trouwde ze met journalist Claude Brodesser; beiden gebruiken sindsdien de dubbele achternaam als familienaam. Ze hebben twee kinderen. Taffy Brodesser-Akner werkte aanvankelijk als freelance journaliste voor GQ en The New York Times. Sinds 2017 is Taffy Brodesser-Akner lid van de redactieraad van The New York Times. Zij staat bekend om haar profielen van onder andere actrices Gaby Hoffmann en Britney Spears, auteur Damon Lindelof, genderactiviste Jill Soloway en radiopresentator Don Lemon. Haar artikelen hebben haar de New York Press Club Award en de Mirror Award opgeleverd. Brodesser-Akner publiceerde haar eerste roman, “Fleishman is in Trouble”, in 2019. Deze roman vormt de basis voor de miniserie “Fleishman is in Trouble” uit 2022.

Uit: Fleishman is in Trouble

“Toby Fleishman awoke one morning inside the city he’d lived in all his adult life and which was suddenly somehow now crawling with women who wanted him. Not just any women, but women who were self-actualized and independent and knew what they wanted. Women who weren’t needy or insecure or self-doubting, like the long-ago prospects of his long-gone youth—meaning the women he had thought of as prospects but who had never given him even a first glance. No, these were women who were motivated and available and interesting and interested and exciting and excited. These were women who would not so much wait for you to call them one or two or three socially acceptable days after you met them as much as send you pictures of their genitals the day before. Women who were open-minded and up for anything and vocal about their desires and needs and who used phrases like “put my cards on the table” and “no strings attached” and “I need to be done in ten because I have to pick up Bella from ballet.” Women who would fuck you like they owed you money, was how our friend Seth put it.Yes, who could have predicted that Toby Fleishman, at the age of forty-one, would find that his phone was aglow from sunup to sundown (in the night the glow was extra bright) with texts that contained G-string and ass cleavage and underboob and sideboob and just straight-up boob and all the parts of a woman he never dared dream he would encounter in a person who was three- dimensional—meaning literally three-dimensional, as in a person who wasn’t on a page or a computer screen. All this, after a youth full of romantic rejection! All this, after putting a lifetime bet on one woman! Who could have predicted this? Who could have predicted that there was such life in him yet?
Still, he told me, it was jarring. Rachel was gone now, and her goneness was so incongruous to what had been his plan. It wasn’t that he still wanted her—he absolutely did not want her. He absolutely did not wish she were still with him. It was that he had spent so long waiting out the fumes of the marriage and busying himself with the paperwork necessary to extricate himself from it—telling the kids, moving out, telling his colleagues—that he had not considered what life might be like on the other side of it. He understood divorce in a macro way, of course.”

 

Taffy Brodesser-Akner (New York, 26 oktober 1975)