Martin Bril, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Het evenwicht

“Grote veranderingen kondigen zich vaak sluipenderwijs aan. Dat is bekend. ‘Vage klachten’ noemen ze dat in het land van de gezondheid. Vage klachten zijn er om te verwaarlozen en over het hoofd te zien, vage klachten horen er nu eenmaal bij, tot het niet langer kan. Al snel dient zich dan het moment aan waarop een dokter ineens die plechtige, bijna domineske toon aanslaat waarvan je altijd dacht dat hij nooit tegen jou zou worden gebezigd. Dus wel. Dit overkwam mij en de schrik zat er natuurlijk goed in. Kort daarop werd ik opgenomen in het ziekenhuis om te worden geopereerd. Nergens een wachtlijst te bekennen. De chirurg die in de ingewanden ging afdalen, was een man van middelbare leeftijd met grijs haar en milde, blauwe ogen. Hij had grote, roze handen en iets ironisch in zijn verschijning. Naar verluidt was hij een kei in zijn vak. Op mijn vraag of het een zware operatie was, antwoordde hij, met een twinkeling: ‘Voor mij niet.’ Ik vond dat een mooi antwoord, en ik begreep het verkeerd. Het was een zware operatie. Na afloop zat de chirurg aan mijn bed. Hij was tevreden over het resultaat. De tumor was verwijderd en hij gaf met de handen aan hoe groot die was geweest. De tumor was ook van naam veranderd en heette nu een preparaat. Zijn gebaar deed mij aan de hengelsport denken, alleen dan zonder de bijbehorende overdrijving. Ik vroeg hoe het er nou uitzag in een buik. De chirurg keek me verbaasd aan. Misschien was het een vraag die hij niet vaak hoorde. Hij zuchtte. Je hebt van die zuchten die van grote vermoeidheid getuigen, en je hebt er die plichtmatig zijn. Maar dit was zo’n zucht die de weg vrijmaakt voor iets moois, zo eentje waarin alles van de zuchter afvalt. ‘Prachtig,’ zei de chirurg. Ik zei niets. Het was duidelijk een van de mooiste dingen die de chirurg kende. Ik liet hem graag even alleen met het beeld. Dat het mijn buik was, vond ik eigenlijk prima. ‘Het is net een emmer paling, al die darmen,’ zei hij toen, ‘alles beweegt en alles glimt en kronkelt. De warmte slaat ervan af ‘
Hij keek dromerig naar buiten. Ik was die ochtend zijn eerste klant geweest en zijn laatste had hij net achter de rug. In zijn gezicht stond de afdruk van het kapje dat hij de hele dag voor zijn mond had gedragen en zijn haar zat in de war. Hij stond op en verliet de kamer. Onder zijn witte jas droeg hij zijn blauwe operatiekloffie. Ik dommelde weg in de armen van Zuster Morfine. Buiten lag de stad en ergens rinkelde een tram. Na een tijdje schoot me de bijnaam van deze chirurg te binnen. Het kon niet anders of hij moest de Darmenkoning heten.”

 

Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Nederland

Water en wieken, groenen, oevers groen; –
Wilgen wier tronken naast de schaduw staan
Van hunne hoger helften, wilgengriend: –
Hofsteden als aan ’t ankersnoer – torens aan land
Doorsteken nevelbanken –
Water, wijd water, groenen en groen riet,
En watervloeden.

 

Vertaald door Jan G. Elburg

 

Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Ozan Zakariya Keskinkılıç

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1942-1944 (Deel 1)

“4 aug. 1943
Vanmorgen met de tram van 7 uur naar Haarlem, vandaar gewandeld naar Bloemendaal, naar dr Thijsse. Om 9 uur arriveerde ik. We zaten eerst te praten in de studeerkamer, maakten vervolgens een lange wandeling door de Hof. Daar bloeide rondbladig wintergroen en parnassia, ook was er bloeiend Teer Guichelheil. De duinroosjes hadden nu nog kleverige donkerrode botteltjes, ze waren nog niet zwart, en de kleuren werden verdiept door de glans van de regen, want er kwam een milde bui los, die veel geuren losmaakte. Dr Thijsse snoof en vond het heel prettig, ik ook dus. De kardinaalsmutsen hingen vol jonge groene vruchten. Op het speelveld der grote wijngaardslakken was het erg druk. Langs een pad stond prachtig lichtpaars het zeepkruid te bloeien.
We zetten ons gesprek voort in de studeerkamer. Thijsse vond de tekening die ik voor zijn flora van de Wollige Distel gemaakt had niet nauwkeurig genoeg, te artistiek, de details kwamen onvoldoende tot hun recht. Er werd een heerlijke kop echte koffie geserveerd. Ook de lunch was heerlijk, met veel zeelt, worteltjes, negerboontjes, tomatensla, perziken met roomvla en nog een reusachtige perzik toe. Dr Thijsse heeft me erg veel uit zijn leven verteld, en ging na het eten rusten. Ik mocht naar hartelust rondsnuffelen in zijn bibliotheek, maar heb enkel zitten dromen achter zijn schrijftafel.
Na het bezoek bij Thijsse ben ik in Haarlem nog naar het Frans Halsmuseum geweest, waar een tentoonstelling werd gehouden van Hedendaagse Kunst, samengesteld uit aankopen van het ‘Departement van Volksvoorlichting en Kunsten’. Het is interessant, te zien wat in deze ‘periode van het diepste verval’, ‘deze tijd van wansmaak en goedkoop materieel succes’ (woorden uit de inleiding van het catalogusje) als ‘gezonde kern’, ‘gezonde tradities’ en de ‘Fakkel van het zuiver ideaal’ wordt gezien. Het was namelijk nogal deprimerend, wat daar hing. De werken van wat me de grootste talenten leken, ademen een op zijn zachtst uitgedrukt ‘verdachte sfeer’, al is het mogelijk niet meer dan juist een weerschijn van de Neue Sachlichkeit: ‘De Prediker’ van A.C. Willink en vooral de grote grisaille ‘Wachtende Vrouwen’ van Pijke Koch.
En slaat het door naar de andere kant, naar een bont, landelijk soort joie de vivre, als bij prof. Röling, dan is het óók helemaal vals, al ligt er op zijn ‘Oogst’ een verrukkelijk lascieve bruine jongen te slapen. Die zou je eruit willen snijden, de rest kan dan naar de vaalt.
Nooit zag ik ‘kou’ beter geschilderd dan rond het kleurige gezicht van een schaatsenrijdster op een ietwat naïef aandoend werk van ene J. Ouwersloot, ‘IJsgezicht’.
Ik zal de ‘Wachtende Vrouwen’ van Pijke Koch nooit vergeten, al vind ik het niet een echt góed werk. Hij heeft er iets in gevangen van de ellende van deze tijd, die nare, knappe, keurig verzorgde, bikkelharde wijven; de helemaal linkse lijkt, helaas, vrij sterk op mijn moeder.”

 

Sonnet van een ziekte

Voor mijn raam staat een dag in oneindige rust
Al het groene getemperd door regenend grijs
Ik ben nog te zwak voor de brandende wijs
Die meisjes de winden in strooien vol lust.

Voetstappen slaan op van de straat aan de kust
Waar de vloed nu verrimpelen moet, lichtloos grijs.
De wind golft in vrouwenhaar. Bloesemend rijs
Tikt het vensterglas langs en zwaar stuwt, ongeblust

Een ontroering te staan in de gloed van de dag
En je hoofd aan mijn schouder, blond-rank neergebogen,
In je ogen de vreemde belovende lach,

In glanslicht betogen je wenkbrauwbogen.
Mijn hand die je overal liefkozen mag
Overschaduwend soms je te stralende ogen….

 

Weerzien

Onvoorstelbaar:
jij weer naast mij liggend,
na jaren.

Leeg welft de avondhemel
over de stad.
Nog éenmaal om jou
wordt de kreet van de sikkelzwaluw,
de galmende hamerslag in de fabriek,
de geur van de beregende tuin en van je jonge huid
opnieuw in mij geboren.
Ruimte schuift duizelingwekkend open
achter de horizon.

Regen, regen op verpulverde aarde;
woorden willen in ’t wilde wassen
niet éen is simpel genoeg om je te zeggen
dit is meer dan liefde.

Dit is het leven voorbij;
woelend lig je in mij
te kiemen en te sterven.

De nacht valt langzaam en ik kijk
naar je profiel – gelukkig, stroef? –
voorgoed verduisterend in mijn zwijgen.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Voyelles (Klinkers)

A zwart, E wit, I rood, U groen, O blauw: vocalen,
ik zal ze noemen ooit, uw nog verborgen wiegen:
A: zwart en harig keurs van schitterende vliegen
die rond afschuwelijke stank als kogels dwalen,

een golf van schaduw; E: het wit van tenten, dampen,
fier gletsjerhoogste, blanke vorsten, schermbladhuiver;
I: purpers, bloed gespogen, lach van lippen zuiver
in helse woede of in schuldbewust slampampen;

U: kringen, goddelijk geril van groene zee,
de vrede van de wei vol dieren, rimpelvree
door alchemie gedrukt in ’s denkers aangezicht;

O: opperste Klaroen vol onbekende schrilten,
door Werelden en Engelen doorkruiste stilten:
O: Omega, Zijn violette ogenlicht!

 

Vertaald door Petrus Hoosemans

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Portret door Leilani Bustamante,2012

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse dichter en schrijver Ozan Zakariya Keskinkılıç werd in 1989 geboren als zoon van Turkse immigranten en groeide op in een klein dorpje in Zuid-Hessen. Hij studeerde politicologie in Wenen, Berlijn en Cambridge. Zijn poëziedebuut ‘Prinzenbad’ verscheen in 2022, gevolgd door zijn non-fictieboek ‘Muslimaniac: The Career of an Enemy Image’ in 2023. Zijn teksten zijn gepubliceerd in tijdschriften en bloemlezingen en in verschillende talen vertaald. Hij werd genomineerd voor de Clemens Brentano-prijs en de Dresden Poetry Prize en ontving in 2025 de Wolfgang Weyrauch-prijs. ‘Hundesohn’ is zijn debuutroman.

Uit: Hundesohn

„Dreizehn, vierzehn, fünfzehn Filzläuse habe ich mir jetzt schon aus den Schamhaaren gezupft. Pthirus pubis auf Latein: 1,5 bis 2 mm groß, grauweiß, flügellos, habe ich im Internet nachgelesen. Und dass sie manchmal Achselhöhlen und Barthaare befallen. In den Achselhöhlen habe ich keine, im Bart auch nicht. Aber in den Brusthaaren und sogar auf dem Rücken kleben überall Nissen. Bis zu fünfundzwanzig Eier legt eine Filzlaus täglich, habe ich im Internet nachgelesen. Und dass der Entwicklungszyklus bis zur erwachsenen Laus rund drei Wochen beträgt. Ich zähle die Tage zurück, vor drei Wochen traf ich Ravi. Wir hatten uns auf Grindr geschrieben. 26 Jahre alt, 1,78 m groß und 61 kg schwer. Single. Top. Sucht Verabredungen. IIIV-Status negativ, auf Prep. Zuletzt getestet Juni 2024. Gegen COVID-19 geimpft. Treffpunkt bei dir. Into rough awakening, wild sex, animal instincts, blond bath, stand in seinem Profil. Das muss nichts heißen. Und trotzdem hat er sich wie eine Filzlaus in meine Schenkel gebissen, die Stiche und blauen Flecken kann ich noch immer sehen. Viel gesprochen hat er nicht, geschrieben auch nicht so viel. Er schickte mir ein Bild, oberkörperfrei, die Jeans auf Kniehöhe. Er trug einen weißen Slip und weiße Socken, das war mir sympathisch. Der Bart fast zwölf Zentimeter lang, und sein Blick wie ein Diopter auf meine Brust gerichtet. Das walnussbraune Bau war ganz zerzaust, der Kampf hatte sich in sein Gesicht gerieben. Ein wenig Blut klebte an seinen Fingern, Spucke und Gleitgel, vegan auf Wasserbasis. Nach dreiundzwanzig Minuten ist er wieder gegangen, wir haben nicht noch einmal geschrieben.
Ob ich ihm jetzt schreiben sollte? Good moming! I just wanted to let you know that I have crabs, maybe you should check your panties, könnte ich schreiben. Oder: What’s up handsome, come back and be my parasite. Oder: Hello Ravi. I was just wondering, could it be that you forgot your crabs here? “

 

Ozan Zakariya Keskinkılıç (Hessen, 1989)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Jan Wagner, Kristine Bilkau

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aarde (Vertaald door Arjaan van Nimwegen)

“GALEN WACHTTE ONDER de vijgenboom op zijn moeder. Voor de honderdste keer zat hij Siddhartha te lezen, de jonge Boeddha, starend naar de rivier. Hij voelde de enorme aanwezigheid van de vijgenboom boven hem, luisterde of hij de niet-wind hoorde, de stilte. Zomerhitte drukte, plette de aarde. Een laagje zweet overdekte het grootste deel van zijn lijf, een olievlek. Dit oude huis, de bomen oeroud. Het gras, lang inmiddels, kriebelde aan zijn benen. Maar hij probeerde zich te concentreren. De niet-wind horen. Op de adem richten. Laat het niet-zelf voorbijgaan. Galen, riep zijn moeder van binnen, Galen. Hij ademde dieper, probeerde zijn moeder voorbij te laten gaan. 0, daar ben je, zei ze.Toe aan de thee? Hij gaf geen antwoord. Concentreerde zich op zijn ademhaling, hoopte dat ze weg zou gaan. Maar natuurlijk zat hij hier op haar te wachten, op de thee te wachten. Help me eens met het blad, zei ze, dus legde hij zuchtend zijn boek neer en stond op, stijf van het zitten met gekruiste benen. Daar ben je, zei ze, toen hij de keuken binnenkwam. Oud hout boog onder zijn blote voeten. Ruwheid van afschilferend vemis. Hij pakte het dienblad, oud, zwaar zilver, de bewerkte zilveren theepot, de witte porseleinen kopjes, alles wat hem deprimeerde, en toen hij met zijn handen vol stond, boog ze zich van achter naar hem toe en gaf hem een kus, haar lippen tegen zijn hals en dat snuffelgeluidje dat ze maakte omdat dat zo lief was, waarvan hij ineenkromp en wilde gaan gillen. Maar hij liet het blad niet vallen. Hij droeg het naar het gietijzeren tafeltje buiten in de schaduw van de vijg, dicht tegen de muur van de boerderijschuur met de kleine woonruimte erboven. Hij dacht erover om daar in te trekken, weg van haar, weg van het hoofdgebouw. Zijn moeder naast hem met de minisandwiches, komkommer en waterkers. Ze zaten niet in Engeland. Dit was Engeland niet. Ze zaten in Carmichael, een buitenwijk van Sacramento, Californië, in de Central Volley, een lang, heet, ruig dal, zo ver van Engeland als maar mogelijk was, en elke middag hadden ze een high tea. Ze waren niet eens Engels. Zijn grootmoeder uit IJsland, grootvader uit Duitsland. Niks in hun leven zou ooit ergens op slaan. Ga zitten, zei zijn moeder. Goed boek? Ze schonk een kop thee voor hem in. Ze was in het wit. Een zomerse witte blouse en een lange rok, helemaal wit, met sandalen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

Een paard

»The well-aimed phrase is a whip
your poem a ho
rse.«
(Michael Donaghy, naar Lu Chi)

Is het een vos, een schimmel of Arabier,
hengst of merrie,
die door de tuin draaft en bij de rabarber
bezig is, bij de lavendelstrui
k?

die daar over de triple-bar
springt, alleen om midden
op het slagveld te landen, voor de karren
met vaten en de gouden piramide

van hooi gespannen ? De koudbloed
die uit Brabant een zwaar hart
meesleept en de V, de lichte ploeg
van de wilde ganzen, of de Lipizzaner,

die zwart geboren wordt, die over alle velden
weet weg te dansen en steeds witter wordt,
die triomfeert, de hele wereld in toom houdt,
verblindend als de zakdoek van een keizer?

Het spreekt voor zich: alle tweehonderd
tweeënvijftig botten kun je nog in je slaap
in elkaar zetten, je kent de hoefslag,
de hardheid van inzicht, de precisie in de staart,

de schaduwen die ’s nachts grijsbruin
tegen de omheining van de weide schuren, huhu en brr,
hoort het gesmoorde gehinnik in de graven
van de farao’s en veroveraars.

En toch ben je hier nu, rood als een bier
koetsier en vloekend, met het suikerklontje
genialiteit in je zak en het dier
dat noch vooruit noch achteruit gaat,

niet reageert op je zweep,
noch op de wortel die aan een touwtje
voor zijn neusgaten bungelt als de kaars
voor de icoon. Verroer je, zeg je trillend.

Het verroert zich niet. Het staat daar, uitkijkend over het land.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau werd geboren in Hamburg in 1974 en groeide op  in Sleeswijk-Holstein. zie ook alle tags voor Kristine Bilkau op dit blog.

Uit: Die Glücklichen

„Sie reißt einen kleinen Zettel in Hälften und beginnt zu schreiben. Meine Hände werden nicht zittern. Mit geschwungener Schrift notiert sie den Satz. Das Ganze hat etwas Lächerliches, Kindisches, aber sie kann nicht anders. Meine Hände, schreibt sie auf du zweite Stückchen Papier. Das M und das H zieht sie größer eh die anderen Buchstaben. Der Bleistift erzeugt ein Wispern. Werden nicht eitern. Sie schaut auf die Uhr, in einer Viertelstunde muss sie Ios. Schnell faltet sie die Papierstreifen und stopft sie in die Taschen ihrer Jeans, einen in die rechte, einen in die linke, einen für die rechte Hand, der ist wichtig, einen für die linke Hand, zur Sicherheit. Auf dem Weg in die Küche schiebt sie die Zettel tiefer in die Taschen, fest necken sie unter dem engen Jeansstoff. Georg sitzt am Tisch und füttert Matti, zwischendurch beißt er von seinem eigenen Brot ab und blättert in einer Zeitschrift. Auf dem Teller hat er Apfelringe und Gurkenwürfel arrangiert, dazu einige Häppchen Toast mit Butter, die Matti erstaunlich brav isst. Manchmal müssen sie mit Tricks seine Aufmerksamkeit suchen, damit er das Essen nicht vergisst, denn er spielt lieber mit seinem Löffel, schaut M der Eiche umher, zeigt mit seinem speichelnassen Enger fordernd auf die Lampe, eine Banane, eine Flasche, weil er das Wort dazu hören will. Dann sitzen sie beide neben ihm, jeder an einer Seite, und machen aus der Mahlzeit ein Spiel, ein Löffel Grießbrei brummt wie ein Flugzeug auf Maxis offenen Mund zu, ein Stückchen Gurke kreist wie eine Hummel durch die Luft, und mittendrin, sieht sie vor sich das komische Bild, das sie beide dabei abgeben, erkennt Georg nicht, erkennt sich selbst nicht; zwei seltsame Erwachsene, die Theater spielen, die sich über ihr sattes Kind freuen wie über ein großartiges Geschenk. Auf dem Herd zischt die Espressokanne, dazu hat Georg wieder Milch aufgesetzt. „Da ist Kaffee, wenn du möchtest«, sagt er, den Blick weiter auf die Zeitschrift gerichtet. Sie stellt die Gasflamme au, «ich bin heut nicht müde«, sagt sie, kann jedoch ein Gähnen nicht unterdrücken.“

 

Kristine Bilkau (Hamburg, 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Kees Fens, Jan Wagner

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: Wilhelmus Jozef Maria Bronzwaer
Heerlen 15 mei 1936 – Nijmegen 20 januari 1999

“Maar zijn verzet tegen verstarring en eenzijdigheid, die ook een angst voor de verstijving van zichzelf kan verraden, verliet hem niet. Dat hij, met al zijn kennis van de theorie, zijn leeropdracht het accent van het comparatisme gaf, is veelzeggend. Hij bleef voor alles een heel groot lezer; ook, en dat mag wel benadrukt worden, in de Nederlandse letterkunde. Hij schreef een aantal stukken over Vestdijk, Bordewijk en Koolhaas die klassiek verdienen te zijn. Zijn zeer grote kennis van de Nederlandse poëzie blijkt uit zijn in 1993 verschenen Lessen in lyriek. De gebondenheid aan het boek was zijn vrijheid. Ik heb hem van alle collega’s aan de Nijmeegse letterenfaculteit het meest van een boek zien opkijken. Literatuur en muziek zijn de enige zaken die hij nooit heeft gerelativeerd.
Met dit laatste woord raak ik aan een van zijn meest fundamentele eigenschappen: zijn scepsis. Die is natuurlijk allereerst een voorbeeldige wetenschappelijke hoedanigheid. Maar samen met ironie treft ze alles wat pretentie heeft en starheid vertoont (die twee gaan meestal samen) en dat in personen, opvattingen en publicaties. De scepsis was ook een voortdurende vorm van zelfcorrectie, een lichte bekering kan men zeggen. In gesprekken uitte de scepsis zich in een bijna ondergrondse humor, waarbij ook het lichte gerinkel van de kettingen die hemzelf bonden, hoorbaar was. De in zijn ambt zeer formele, om niet te zeggen strenge Bronzwaer had een opstandige kant, die zijn verlangen naar vrijheid te vermoeden gaf. Hij heeft die tweedracht in zichzelf – en dat is ook de tweedracht tussen de wetenschap en het schrijven, tussen week en vrije dag – niet helemaal kunnen oplossen. Een van zijn opvallendste wetenschappelijke uitingen, die ook een persoonlijke bevrijding moet hebben betekend, was zijn relativeren – wellicht is ‘afwijzen’ een te sterk woord – van de hem, ook uit zijn Nijmeegse studiejaren, zeer vertrouwde ‘Cambridge-canon’ (wat, uiteraard, bewondering voor zijn leermeester T.A. Birrell niet uitsloot). Bronzwaer is al vroeg zijn eigen weg gegaan en die heeft hij tot zijn einde gevolgd, met een steeds groter wordend relativeringsvermogen.
Alle hartstocht verraadt zich in eenzijdigheid. Ook bij de veelzijdigen. Over enkele auteurs heeft Bronzwaer zeer veel geschreven en vaak briljant: Eliot, Hopkins, Thomas Mann en Rilke. Van de laatste heeft hij ook – en dat was ineens een verrassend initiatief, dat een altijd vermoed, maar verborgen gebleven kunstenaarstalent in hem zichtbaar maakte – gedichten en proza vertaald. Over de oorsprong van deze voorkeuren durf ik niet te speculeren. Wat de vier gemeenschappelijk hebben, is wat ik maar noem hun ‘zwaarte’, hun moeilijkheidsgraad ook. Bronzwaer hield van het spel, maar hij beminde de ernst.”

 

Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)
Kees Fens en W. J. M. Bronzwaer

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

het wilgentakje

waarom precies wanneer tante Mia
een wilgentakje in haar neus stak,
vertelt de geschiedenis niet. Zeker is:
hoe meer ze probeerde het te grijpen,
hoe meer het zich gestaag terugtrok
in zijn duisternis, zacht
en wit, een hermelijn in zijn hol.
het punt waarop de dingen zich weg bewegen;
het moment waarop we worden genegeerd
en slechts getuigen of figuranten zijn,
totdat dat tapijt geruïneerd,
de vleugelpiano van de tiende verdieping is gevallen,
de hele stad een laaiend inferno.
nog was het oorlog, maar de krekel zong
ondanks alles in de bloeiende takken van de wilg,
in de beek zat de met licht gepantserde
forel. en niets, dat hielp, geen pincet
en geen breinaald, tot men het krijsende kleintje
naar een kliniek bracht. deze heldere
dubbele maan van de lamp en de halo
van lachende verpleegsters erboven –
je zou bijna mee willen lachen, was daar niet
de subtiele druk die tussen voorhoofdsholte
en neusbrug heerst, achter het gezicht,
die afwacht, vasthoudend, als een dier.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e oktober ook mijn blog van 18 oktober 2020 en ook mijn blog van 18 oktober 2018 en ook mijn blog van 18 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 18 oktober 2015 deel 2.

Simon Vestdijk, Jan Wagner

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

 

Juni

De maand is uitgebalanceerd en snel
En jong en snaat’rend als een eendenkom;
De nachten zijn te kort en noord’lijk hel
En kant’len makk’lijk naar de ochtend om.

Dit is het ergst: men kent die nachten wel,
Dat men zich wentelt om en om en om
In ’t lauwe bed, terwijl een Turksche trom
Van verre kermissen de zielsrust kwelt.

Alles in bloei, en alles hangt te bengelen
En daagt de zwaartekracht uitbundig uit
En vliegt en zweeft en doet wat ’t niet kan laten.

En wie des nachts een draaiorgel hoort jengelen
Droomt kort en bondig van de acrobaten
Die, vallend, door een koord worden gestuit.

 

Juli

Verwonderd vragen van de eerste vruchten:
Zijn wij voor ’t midden of voor ’t eind bestemd?
Reeds schallen onze bongerds van geruchten
Die het welvarend appelvolk niet kent.

Het najaar stooft met zijn verbleekte luchten
Ons zoo verwoed niet als dit licht ons temt
En zoet en vloeibaar maakt; wij willen vluchten,
Maar kunnen niet, door ’t rijpen overstemd.

Jong rijp jong rot: wij gaan de avond in,
En hangen pronkend achter meisjesooren,
Wij willen leven, en wij kunnen niet.

Wij werden niet als toovervrucht geboren,
Maar moeten bloeden in ons eerst begin,
En moeten sterven bij een kinderlied.

 

Augustus

De warmste dag, en dit merkwaardig korten
Der dagen, waar de dood de hand in heeft,
De dood van ’t jaar, die zich nog op wil schorten,
Doch reeds in koop’ren donderkoppen beeft.

En als de hondsdag ons het graan niet geeft,
Dan komen onverhoeds de ijscohorten
Van koning Winter grijnslachend en scheef
Zich op het onbeschermde bouwland storten.

Een grijsaard, heet en geil, verwarmt zijn leden
Aan de eigen brand, en brandt geweldig op,
Met heel zijn toekomst saamgeperst in ’t heden.

Maar als hij met zijn malsche prooi terneerligt,
Slaat hem de hitte, en op zijn kale kop
Buigen de laatste halmen onder ’t weerlicht.

 

Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Mieke en Simon Vestdijk met Harry Mulisch en Hugo Claus

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

Heers

Niet te onderschatten: heers
met verlangen al in de naam – vandaar
de bloesems, die zo zwevend wit zijn, kuis
als een tirannendroom.

Keert altijd terug als een oude schuld,
zendt zijn geheime boodschappen
door de duisternis onder het gazon, onder het veld,
tot ergens een nieuw wit nest

van verzet opschiet. Achter de garage,
bij het knarsende grind, de kers: heers
als schuim, als bruis, dat geruisloos

gebeurt, omhoog naar de gevel kruipt, totdat heers
bijna overal ontspruit, door de hele tuin heers
over heers schuift, verslindt met niets anders dan heers.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn blog van 17 oktober 2018 en ook mijn blog van 17 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 17 oktober 2015 deel 2.

Alma Mathijsen, Oscar Wilde

De Nederlands schrijfster en journaliste Alma Mathijsen werd geboren in Amsterdam op 16 oktober 1984. Zie ook alle tags voor Alma Mathijsen op dit blog.

Uit: Onderland

“De douchegel ruikt naar bitterkoekjes. Het maakt niet uit dat ik omhoogkijk. Het maakt niet uit dat ik zijn gezicht niet wil zien. Het maakt niet uit dat ik het toch zie. Zijn ogen staan dicht bij elkaar. Ik wil hier weg. Nog een keer kijk ik naar beneden, het water kleurt nog steeds rood, maar niet meer zo donker als eerst. De tegeltjes van de badkamer lijken minder wit, de grijze voegen vallen me op. Ik heb lang gefantaseerd over de eerste keer. Dit heeft daar niets mee te maken. Ik beweeg trager. Een roze druppel valt op de badkamervloer, ik wis hem meteen uit met mijn grote teen. De handdoek voelt hard aan. Ik dep. De picknicktafel schuurt onder mijn rug. Ik durf mezelf niet aan te kijken in de spiegel en fixeer mijn blik op de voegen in de badkamer. Als ik dat wel doe, zal ik zien dat mijn ogen vaal zijn. De stenen onder de picknicktafel verschuiven bij iedere stoot. Ik schiet door herinneringen heen. Ik hijs mezelf terug in bed.
De bal van mijn rechtervoet tintelt. Zonder een geluid te maken pak ik mijn voet vast. Ik druk, de huid is gevoelloos. Alsof er een gat is geslagen waar het zachte gedeelte eerst zat. Mijn lichaam sluit zich af. Het trekt zich terug. Nu niet sneller gaan ademen. Ik zoek op de tast naar de strip oxazepam die altijd op mijn nachtkastje klaar ligt. Ik heb te veel gedronken, ik kan niet meer op mijn benen staan. Mijn longen zetten zich uit, toch lijk ik amper iets binnen te krijgen. Mijn buik gaat niet op en neer, alleen mijn borstkas drukt tegen mijn kin aan. De jongen moet me ondersteunen. Ik weet niet meer hoe mijn onderbroek uitging. Ik moet meer adem zien binnen te krijgen. Voor de rest heb ik al mijn kleren nog aan, alleen mijn onderbroek moet ik van de stenen rapen. Mijn keel is zich aan het vernauwen, bij iedere inademing raken de wanden elkaar haast aan. Met trillende vingers duw ik drie tabletten uit het aluminium. Water heb ik niet meer nodig, zo vaak heb ik ze geslikt.
Mijn benen voelen koud aan, mijn voeten kan ik amper nog voelen. Die zijn al weggegleden. Ik ben uitsluitend een hoofd dat klopt op het ritme van mijn hartslag. Mijn bloed pulseert.”

 

Alma Mathijsen (Amsterdam, 16 oktober 1984)

 

De Iers-Engelse schrijver Oscar Wilde werd geboren op 16 oktober 1854 in Dublin. Zie ook alle tags voor Oscar Wilde op dit blog.

 

Impression 1 Les Silhouettes

De zee is grijs gestreept vandaag,
De doodse doffe wind fluit vals,
De maan zweeft langs de zandbaai als
Een dorrend herfstblad naar omlaag.

Scherp afgetekend tegen ’t zand
Een zwarte boot, en onverstoord
Klimt er een schippersknaap aan boord
Breed lachend en met rappe hand.

En boven land een wulpenvlucht,
Terwijl door ’t schemerige graan
De jonge bruine maaiers gaan,
Hun silhouet tegen de lucht.

 

Vertaald door Margriet Berg en Marja Wiebes

 

Oscar Wilde (16 oktober 1854 – 30 november 1900)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e oktober ook mijn blog van 16 oktober 2021 en ook mijn blog van 16 oktober 2018 en ook mijn blog van 16 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 16 oktober 2016 deel 2.

A. F.Th. van der Heijden, Günter Grass

De Nederlandse schrijver A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook alle tags voor A. F.Th. van der Heijden op dit blog.

Uit: Vallende ouders

“Alles om me heen scheen er in een perfecte constellatie op gericht mijn schaamte wakker te maken. Met dat teveel aan vet rond mijn heupen en in mijn lever voelde ik me een kluit modder en de zon was aan de hemel gaan staan om die vette modderkluit net zo lang te bestralen tot er de worm van mijn schaamte uit te voorschijn zou kronkelen. Ik voelde me vies. Ik droogde me in de zon. En het hielp, en hoe meer het hielp, des te meer worstelde ik met mijn schaamte.
Die junidag zocht ik rond middernacht mijn bed op en om acht uur maakte mijn moeder me wakkker. Ze deed de deur van mijn kamer open en zei, zonder de minste stemverheffing: ‘Albert… het is al voorbij achten, jongen’ – wat betekende dat het tegen acht uur liep. De zon scheen door de gele gordijnen en ik wist me tot in de details al mijn dromen te herinneren. Onmiddellijk na het ontwaken voelde ik me fit, iets dat ik in geen jaren meer gekend had.
Ik poetste mijn tanden onder het douchen, droogde me af en kleedde me in zwembroek, broek en T-shirt. Met een stapeltje boeken onder de arm daalde ik de trap af en liep via de gang en de keuken de tuin in, waar mijn strandstoel al klaar stond. Ik legde de boeken op de grond en ging zitten.
De zon was nog maar net verschenen boven de volgende huizenrij, gelegen aan de straat die het bos afzoomde. De gekartelde schaduw van onze schuur, die een golfdak heeft, raakte mijn voeten maar begon zich al terug te trekken – traag als een slak die krimpend de lange reis onderneemt naar het huis waar hij aan vastzit. Het was kwart over acht.
Een paar minuten later bracht mijn moeder mij een bordje met twee in partjes gesneden boterhammen en een glas melk uit de koelkast. Ik at en ik dronk. Als ik het bordje met de kruimels en daarop het beslagen glas naast mijn stoel op de tegels zette, had de zon zijn kin van die schoorsteen daar bevrijd en hing los boven de daken. Ik legde een studieboek open in mijn schoot, maar bleef de tuin in kijken. Het werd kwart voor negen, negen uur, half tien.
Rond tien uur zwaaide de keukendeur open en sprong Henna de achterplaats op. In dit zonlicht was haar vacht, die door ouderdom van kleur begon te verschieten, weer één en al Arabische gloed. Ze maakte haar ronde door de tuin en tilde hier en daar haar poot op om alvast wat urine kwijt te raken die haar oude blaas niet langer bergen kon.
‘M’n blommen!’ riep mijn moeder.
Even later kwam ook mijn vader naar buiten. Hij bracht de geur van verse koffie mee.”

 

A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.

 

Ascese

De kat spreekt.
Wat zegt de kat dan?
Gij zult met een spits potlood
de bruiden en de sneeuw schakeren,
gij zult een zwak hebben voor de kleur grijs,
leven onder een bewolkte hemel.

De kat spreekt.
Wat zegt de kat dan?
Gij zult u met de avondkrant
als aardappelen in jute kleden
en dat pak telkens keren
en nooit een nieuw pak nemen.

De kat spreekt.
Wat zegt de kat dan?
Gij moet de marine schrappen,
de kersen, de klaproos, de bloedneus,
ook die vlag zult gij strijken
en as op geraniums strooien.

Gij zult, zo spreekt de kat verder,
alleen nog maar op nieren, milt en lever,
op ademloze zure long, op zeik
van ongespoelde nieren leven,
op oude milt en taaie lever,
uit de grijze pan: zo moet gij leven.

En op de muur, waar vroeger eindeloos
het groene schilderij het groen herkauwde,
zult gij met uw spitse potlood
ascese schrijven, schrijf: ascese.
Zo spreekt de kat: schrijf ascese.

 

Vertaald door Jacq Vogelaar

 

Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e oktober ook mijn blog van 15 oktober 2018 en ook mijn blog van 15 oktober 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Maarten van der Graaff, Katha Pollitt

De Nederlandse dichter en schrijver Maarten van der Graaff werd geboren op 14 oktober 1987 in Dirksland. Zie ook alle tags voor Maarten van der Graaff op dit blog.

 

Te oordelen

Er zal niets meer zijn.
Ik hield van je onnodige en
achteloze spierspanningen
genetisch gemodificeerd katoen
genetisch gemodificeerde rijst
Ik weet dat mijn vrienden moeten blijven waar ze zijn en met wie ze zijn.
Er wordt gegeten door beelden.
Dit wordt weergegeven.

Er ontstaat een recreatieve economie waar mijn ouders wonen.
Hier denk ik aan en zie Blondie op de fiets stappen.
Hoe moet ik het kromme krom lullen?
Wij lopen richting binnenweg. De Chinese kerk, een zaak met piano’s
waar ook bladmuziek wordt verkocht, een verlaten cocktailbar,
een cocktailbar met een meisje erin. Het meisje zegt iets tegen iemand
die ik niet zie. Is het te vroeg om te drinken of te laat? Jongen,
ik ben hier niet voor jan lul, roept een vrouw. Er wordt gegeten door beelden.
Dit wordt weergegeven.
Close-up van Kees ’t Hart in zijn werkkamer. Ik heb mijn hang-ups, zegt hij.
Precies op dat moment wordt een hoer doodgeschoten.
Er ligt een bleek cliché in een kist, het is droevig en mooi. Chinese
kerk, piano’s bladmuziek,
een verlaten cocktailbar. Geloven om te begrijpen. Ik verlang soms
naar illusieloos advies
van iemand die al lang dood is. Geen industrie om je uit te buiten.
Regent het al?

Ik ken de toekomst niet. Ik ken het verleden niet. Ik ken het heden,
ah nee, zeg het niet.
Ik ken het heden vooral als toerist. Het is fotogeniek, dat moet gezegd,
ook als het tragisch wordt.
Het heden zou een hoekig, stijlvol, licht verontrustend, album op
kunnen leveren.
De eerste zijn.
De laatste.

 

Maarten van der Graaff (Dirksland, 14 oktober 1987)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste, critica en feministe Katha Pollitt werd geboren op 14 oktober 1949 in New York. Zie ook alle tags voor Katha Pollit op dit blog.

 

Lichaam-geestprobleem

Als ik aan mijn jeugd denk, heb ik niet medelijden met mezelf,
maar met mijn lichaam. Het was zo direct
en eenvoudig, zo rationeel in zijn verlangens,
verlangend om aangeraakt te worden zoals een otter
van water houdt, zoals een giraffe
langs de rand van het bos wil slenteren en snuffelen
aan de tere blaadjes in de boomtoppen. Het lijkt
op de een of andere manier oneerlijk dat mijn lichaam moest lijden
omdat ik, en daarmee bedoel ik mijn geest, opgezadeld zat
met bepaalde ongelukkige, hoogdravende romantische ideeën
die ervoor zorgden dat ik het tiranniseerde en betuttelde
als een wrede middeleeuwse baron, of een ambitieuze
echtgenoot die professor Engels was en zich schaamde voor zijn vrouw –
haar liefde voor trieste films, haar goedkope ovenschotels
en regionale klinkers. Misschien
had mijn lichaam liever gehad dat een paar van onze afspraakjes,
om vier uur ’s ochtends thuiskwamen en mijn frons beantwoordden
met ‘Gaat je niks aan!’ Misschien
had het meer cadeaus gewild: zijden jurkjes, mascara. Als we een democratischer regeling hadden gehad, waren we misschien zelfs, ondanks onze verschillende achtergronden, tot een met tegenzin gedragen respect voor elkaar gekomen, zoals Tony Curtis
en Sidney Poitier die samen geboeid vluchten,
in plaats van de huidige merkwaardige machtsverschuiving
waarin ik merk dat ik met tegenzin
door mijn lichaam word meegesleurd, alsof het een
snelle en krachtige hond is. Hoe gretig
springt het vooruit, zonder ergens voor te stoppen,
alsof het precies weet waar we naartoe gaan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Katha Pollitt (New York, 14 oktober 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e oktober ook mijn blog van 14 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Colin Channer, Jeet Thayil

De Jamaicaanse dichter en schrijver Colin Channer werd geboren op 13 oktober 1963 in Kingston. Zie ook alle tags voor Colin Channer op dit blog.

 

Spumante

Weeks diffuse into each other like
they’re sprayed; jetted, they shoot certain:
days, times, doodles, kept appointments,
next is lull, pool, fading, flash-disperse.

I was shook and shocked by death,
chanced upon it on a winter walk,
proof of plod for miles behind me
swept in fog, a wet so thick

it blended with the snow that
settled plenty on the sand. It
was not yet daybreak, and I’d driven
miles to walk and think,

find peace in sweat and sea racket,
that ancient wise asthmatic sound.
The light took its lazy time for lifting.
In the shift I saw a darker shaping

than the gray—at two miles a boat
of some proportion, at quarter mile a whale.
Since then I’ve been lamenting,
moving as if held in gel.

At night I dream it, see it stretched
across the wrack of high tide,
belly to the stars—flung shells and gravel—
throat-part grooved, fins unflappable,

balletic flukes symmetric
in their pointing, how they fused:
all this in half-light, all this in sea dirge,
wet air matte, toned silver,

and I hunched in the hood of my parka,
God-awed before shavasana,
stilled as if the glassy eye that looked to me
had fixed me in a century of tintype.

Ah-gah-pay. I’ve only recently discovered
love of animals—well, Kili, Nan, and Rebus,
three dogs. Now I’ve partly taken leave
of language, have given incoherence due.

I know what it’s like to be mammal
filled with deepest ocean sounds:
oblivion, solitude, stillness
intermitted by quake roar,

tectonic slipping, lava fissures,
ship propellers drilling,
the human croons of whales.
There is slave in me, fat heritage,

no fluke I’m invested with hurt,
echo of the hunted, located, natural
rights redacted, meagered to resource.
All is flux as I’m collapsing

love and distance, moving through the gel,
my life, edging the canals of my city,
clomping up its hills, memory aerosol,
head in self cloud, getting Melville

as I should have, watching at him
contemplate the vista from a landlocked house,
hills becoming pods of transmigrating giants:
Greylock. Berkshire range.

There’s thirst for music in this less than solid
state. Ampless back in my office,
I knee-prop my Fender, ancient black thing.
Strum it casual, weep;

suck salt in darkness, fingers guessy,
lazing up the sound. Still, something
brusque runs up me: shuddered
wood, that deep flesh shook

that makes string music fuse to you.
The thumbing further breaks the thing in me.
I know what now love is,
know tentative for sure its

incoherence, jelly analog, is mine for life.
The windows stay black and phlegmatic
as the air outside begins to heave with rain.
I hum, thumbing, fashion something of a home,

some succor, pulse quick but steady as I deep dive
to dub. With it comes the baleen
wheeze of mouth organs, plangent blue whoop.
I am dub and dub is water.

Exile, I wish you could have lived in me,
plunging, life spumante. I’d slip my hold
on you like magma shot for islands
every single time you breach.

 

Colin Channer (Kingston, 13 oktober 1963)

 

De Indiase dichter, schrijver, librettist en muzikant Jeet Thayil werd geboren op 13 oktober 1959 in Kerala. Zie ook alle tags voor Jeet Thavil op dit blog.

 

INTENTIEVERKLARING

Je lippen gaan in één zucht van zonnetje naar zelfmoord.
Je bent elke sluipschutter te snel af.
Je weet wanneer je moet gaan liggen en moet blijven liggen.
Wanneer je de deur uitgaat, triomferen of bezwijken legers door je ogen.
Je soldaten zijn van alle leeftijden, geslachten en godsdienstige gezindten.
Het enige wat ze delen is het beeld van jou
gedragen in geheime medaillons, of gebrand in hun derde, nooit knipperende oog,
of getatoeëerd in de oksel, op de haargrens en tussen de tenen.
Als je een blik werpt op jezelf terwijl je gekust wordt, rukt de spiegel zijn eigen ogen uit,
want geen enkel ander beeld zal ooit nog goed genoeg zal zijn.
Je wordt gekust en nog eens gekust. Je wordt altijd gekust.
Je wordt wakker met een kus en valt ermee in slaap. Daartussen: kussen.
Je zegt je dromen met een verrukte, zachte stem
die hoort tot de andere wereld.
Je stiltes zijn ijzig, de ouderdom smelt zijn vasteland vast aan je adem,
met je tranen eindigen seizoenen.
Soms, op een roltrap, als je praat tegen jezelf,
laten je ongehoorde woorden een vreemde verdrietig stoppen.
Je macht is duurzaam en biologisch afbreekbaar.
Je groen blijft langer goed dan plastic.
Je vond de elektriciteit uit. De netwerken behoren aan jou toe.
Ze bazuinen je lof, zichtbaar vanaf ruimteschip en satelliet.
Wanneer je de stad ontvlucht, zegt de wind in de straat je naam.
Ah, zegt hij. Kang. Sha.
Niemand ontsnapt aan je invloed.
Eens, in mijn waanzin, probeerde ik het, maar het gras versperde me de weg.
En de sterren zwierven uit hun hokken.
En God ademde uit.
En de wereld was alle geloof verloren.

 

Vertaald door Jabik Veenbaas

 

Jeet Thayil (Kerala, 13 oktober 1959)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e oktober ook mijn blog van 13 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

NoViolet Bulawayo, Eugenio Montale

De Zimbabwaanse schrijfster NoViolet Bulawayo (pseudoniem van Elizabeth Zandile Tshele) werd geboren op 12 oktober 1981 in Tsholotsho, Zimbabwe. Zie ook alle tags voor NoViolet Bulawayo op dit blog.

Uit: Hitting Budapest

“We are on our way to Budapest: Bastard and Chipo and Godknows and Sbho and Stina and me. We are going even though we are not allowed to cross Mzilikazi Road, even
though Bastard is supposed to be watching his little sister Fraction, even though Mother would kill me dead if she found out; we are just going. There are guavas to steal in
Budapest, and right now I’d rather die for guavas. We didn’t eat this morning and my stomach feels like somebody just took a shovel and dug everything out.
Getting out of Paradise is not so hard since the mothers are busy with hair and talk, which is the only thing they ever do. They just glance at us when we file past the shacks
and then look away. We don’t have to worry about the men under the jacaranda either since their eyes never lift from the draughts. It’s only the little kids who see us and try to
follow, but Bastard just wallops the naked one at the front with a fist on his big head and they all turn back.
When we hit the bush we are already flying, scream- singing like the wheels in our voices will make us go faster. Sbho leads: Who discovered the way to India? and the rest of us rejoin, Vasco da Gama! Vasco da Gama! Vasco da Gama! Bastard is at the front because he won country-game today and he thinks that makes him our president or something,
and then myself and Godknows, Stina, Sbho, and finally Chipo, who used to outrun everybody in all of Paradise but not anymore because somebody made her pregnant.
After crossing Mzilikazi we cut through another bush, zip right along Hope Street for a while before we cruise past the big stadium with the glimmering benches we’ll never sit on, and finally we hit Budapest. We have to stop once, though, for Chipo to sit down because of her stomach; sometimes when it gets painful she has to rest it.
When is she going to have the baby anyway? Bastard says. Bastard doesn’t like it when we have to stop doing things because of Chipo’s stomach. He even tried to get us
not to play with her altogether.
She’ll have it one day, I say, speaking for Chipo because she doesn’t talk anymore. She is not mute-mute; it’s just that when her stomach started showing, she stopped talking. But she still plays with us and does everything else, and if she really, really needs to say something she’ll use her hands.”

 

NoViolet Bulawayo (Tsholotsho, 12 oktober 1981)

 

De Italiaanse dichter Eugenio Montale werd geboren in Genua op 12 oktober 1896. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Eugenio Montale op dit blog.

 

Portami il girasole ch’io lo trapianti

Breng mij de zonnebloem opdat ik haar
in mijn brak land verplant, en haar gezicht
de hele dag felgeel en smachtend naar
de azuren hemelspiegel staat gericht.

Wat duister is zoekt steeds naar klare lijnen,
lichamen kwijnen, vloeien weg en gaan
in tinten op, en deze in klank. Verdwijnen
is de uiterste bestaansgrond van ’t bestaan.

Breng mij de plant die heenvoert naar waar stralen
van glanzend blond opgaan in ’t vergezicht
en ’s levens geur verdampt bij ’t ademhalen;
breng mij de bloem die dronken is van licht.

 

Vertaald door Frans van Dooren

 

Eugenio Montale (12 oktober 1896 – 12 september 1981)
Portret door Carlo Levi, 1941

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e oktober ook mijn blog van 12 oktober 2023 en ook mijn blog van 12 oktober 2018 en ook mijn blog van 12 oktober 2017.