De Noorse schrijver en historicus Gunnar Magne Roalkvam werd geboren op 27 augustus 1951 in Stavanger. Hij publiceerde diverse dichtbundels en een aantal vakboeken. Hij schreef ook toneelstukken en teksten voor koorwerken.Roalkvam staat ook bekend om zijn songteksten die een aantal artiesten op platen hebben opgenomen, waaronder: Svein Tang Wa, Stavangerensemblet, Reidar Larsen, Vamp, Ryfylke Visegruppe, Vestlandsfanden, Sigvart Dagsland, Per Inge Torkelsen, Leif en anderen. Hij was de tekstschrijver van de musical “Byterminalen”, die werd uitgevoerd in verband met Stavanger2008. Roalkvam ontving in 1995 de Cultuurprijs van de gemeente Stavanger en in 2012 de Cultuurprijs van de gemeente Rogaland County. Hij ontving ook de Prijs van Advocaat Ole Dehli voor zijn inspanningen om kennis over coöperaties als economische bedrijfsvorm te verspreiden. Roalkvam was van 1976 tot 2014 docent aan de St. Olav’s Upper Secondary School in Stavanger.
To be first
There’s no point being first, to arrive alone. It will not be fun before we others come, anyway.
Take it easy hold my hand, then we go step by step. Once you will become first, another time it is the second one who thinks the longest. And before we know it, the last person got right.
It is possible to go in front, without getting first, anyway.
De Italiaans-Zwitserse schrijver, essayist en journalist Giuliano da Empoli werd geboren in Neuilly-sur-Seine, Frankrijk, op 27 augustus 1973. Empoli groeide op in verschillende Europese landen. Hij studeerde rechten aan de Universiteit Sapienza Rome en behaalde een master in politieke wetenschappen aan het Sciences Po in Parijs. Empoli is lid van de Partito Democratico, de Democratische Partij (Italië). Hij was plaatsvervangend burgemeester voor cultuur in Florence en senior adviseur van de voormalige Italiaanse premier Matteo Renzi. Tot zijn nevenfuncties behoorden het lidmaatschap van de raad van bestuur van de Biënnale van Venetië en het voorzitterschap van de Italiaanse bibliotheek Cabinet Vieusseux in Florence. Van 2006 tot 2008 was hij senior adviseur van de Italiaanse vice-premier en minister van Cultuur, Francesco Rutelli, en richtte hij de eerste Italiaanse Design Council op in Milaan. Vanaf 2014 is hij lid van de Fondazione Italia-USA. In 2016 richtte hij de denktank Volta op. Sinds 1996 levert Da Empoli regelmatig bijdragen en columns voor toonaangevende gedrukte Italiaanse media, waaronder Corriere della Sera, La Repubblica, Il Sole 24 Ore en Il Riformista. Hij presenteerde een wekelijkse talkshow op de belangrijkste financiële nieuwsradio van Italië, Radio 24. Als auteur en commentator trad hij regelmatig op voor alle belangrijke Italiaanse tv-zenders. Op tweeëntwintigjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste boek “Un grande futuro dietro di noi”, over de problemen waarmee de Italiaanse jeugd te maken had rond 1996. Het boek bracht een nationaal debat op gang bracht en de krant La Stampa benoemde hem tot Man van het jaar 1996. Sindsdien heeft hij vele andere essays en boeken gepubliceerd over sociale mobiliteit en verandering en over de impact van de nieuwe economie en de effecten daarvan op de politiek. Zijn boek over nationaal-populistische spindoctors, “Les ingénieurs du chaos” (2019), is gepubliceerd in twaalf talen, waaronder Chinees (Taiwan) en Braziliaans-Portugees. In 2022 publiceerde hij zijn eerste roman “Le mage du Kremlin” (De Kremlinfluisteraar). De hoofdpersoon is gemodelleerd naar Vladislav Soerkov de adviseur van Vladimir Poetin. De roman werd in 2022 bekroond met de Grand Prix du roman de l’Académie française en haalde de finale van de Prix Goncourt 2022.
Uit: De Kremlinfluisteraar (Vertaald door Hans E. Van Riemsdijk)
Al tijden deden de meest uiteenlopende verhalen over hem de ronde. Sommigen beweerden dat hij zich had teruggetrokken in een klooster op de berg Athos om daar tussen de stenen en de hagedisjes te bidden, anderen zweerden hem bezig te hebben gezien in een villa bij Sotogrande omgeven door een zwerm fotomodellen onder de cocaïne. Weer anderen hielden vol hem te hebben gesignaleerd op de startbaan van de luchthaven van Sharjah, in het commandocentrum van de milities in de Donbas of tussen de ruïnes van Mogadishu. Sinds Vadim Baranov ontslag had genomen als adviseur van de tsaar waren de verhalen over hem niet uitgedoofd maar juist fors in aantal toegenomen. Dat gebeurt soms. De meeste mannen met macht ontlenen hun aura aan de positie die ze bekleden. Zodra ze die verliezen is het alsof de stekker eruit is getrokken. Dan loopt de lucht eruit zoals bij die grote opblaaspoppen bij de ingang van attractieparken. Als je ze op straat tegenkomt kun je er met je verstand niet bij dat zo’n figuur de gemoederen ooit zo heeft kunnen beroeren. Baranov behoorde tot een ander ras. Al zou ik niet kunnen zeggen welk ras precies. Op foto’s zag je een stevige, zij het niet atletische man die zich vrijwel altijd in donkere kleuren kleedde en net iets te grote pakken droeg. Hij had een alledaags, misschien wat kinderlijk en tamelijk bleek gezicht, en zijn steile zwarte haar was geknipt als bij een communicantje. Op een video, gedraaid in de marge van een officiële ontmoeting, zie je hem lachen, wat maar heel weinig voorkomt in Rusland; een eenvoudige glimlach wordt daar al beschouwd als teken van zwakzinnigheid. Enfin, hij wekte de indruk zich niets gelegen te laten liggen aan zijn uiterlijk. Een wonderlijk trekje als je bedenkt dat zijn werk juist daarin bestond: spiegels in een cirkel opstellen om van een aarzelend vlammetje een betoverend spektakel te maken. Omringd door raadsels ging Baranov door het leven.
Giuliano da Empoli (Neuilly-sur-Seine, 27 augustus 1973)
De Britse schrijver Robert Macfarlane werd geboren op 15 August 1976 in Halam, Nottinghamshire.Macfarlane is internationaal bekend om zijn werk over natuur, mensen en plaatsen. Zijn bestsellers zijn onder andere “Underland”, “Landmarks”, “The Old Ways”, “The Wild Places” en “Mountains of the Mind”, evenals het prozagedicht “Ness”. Zijn werk is in meer dan dertig talen vertaald, heeft wereldwijd prijzen gewonnen en is veelvuldig bewerkt voor film, muziek, theater, radio en dans. Hij heeft ook opera’s, toneelstukken en films geschreven, waaronder “River and Mountain”, beide verteld door Willem Dafoe. Hij heeft nauw samengewerkt met kunstenaars zoals Olafur Eliasson en Stanley Donwood, en samen met kunstenaar Jackie Morris creëerde hij de internationaal bestverkochte boeken over natuurpoëzie en kunst, “The Lost Words” en “The Lost Spells”. Als tekstschrijver en performer schreef hij albums en liedjes met muzikanten als Cosmo Sheldrake, Karine Polwart en Johnny Flynn, met wie hij twee albums uitbracht: “Lost In The Cedar Wood” (2021) en “The Moon Also Rises” (2023). In 2017 kende de American Academy of Arts and Letters hem de E.M. Forster Prize for Literature toe en in 2022 was hij in Toronto de eerste winnaar van de Weston International Award voor een oeuvre op het gebied van non-fictie. Robert Macfarlane is Fellow van Emmanuel College.
Uit: De laatste wildernis (Vertaald door Nico Groen)
“De wind wakkerde aan en dus ging ik naar het bos. Het ligt ten zuiden van de stad, op anderhalve kilometer van mijn huis: een klein, naamloos stuk beukenbos, dat een lage heuvel bekroont. 1k ging er te voet heen, eerst door straten die me naar de rand van de stad leidden, vervolgens over paden tangs akkers, tussen meidoorn- en hazelaarhagen door. Er kibbelden roeken in de lucht boven de bomen. De hemel was van een helder, koel blauw, dat aan de rand vervaagde tot de kleur van melk. Al van een paar honderd meter hoorde ik het geluid van het bos in de wind: een zacht gebulder als van de zee. Het was het immense, meerstemmige geluid van wrijving – blad knistert tegen blad, tak tikt tegen tak. 1k betrad het bos via de zuidhoek. Er begon van alles uit het bewegende bladerdak te vallen: takjes en beukennootjes tikkelden neer op de koperkleurige laag bladeren. Zonlicht viel in uitbundige banen op de grond. Ik liep door het bos omhoog en bereikte halverwege de noordelijke rand mijn boom: een grote beuk met grijze schors, met wijd uitstaande takken waar je gemakkelijk in kunt klimmen. 1k was al vele keren eerder de boom in geklommen en was vertrouwd geraakt met al zijn merktekens. Onder aan de stam is de schors rondom uitgezakt en geplooid, waardoor hij lijkt op de huid van een olifantspoot. Op zo’n drie meter hoogte kromt een tak scherp naar zichzelf terug; daarboven staat de letter ‘h’, die jaren geleden met een mes in de stam is gekerfd en opgezwollen is doordat de boom is gegroeid; nog hoger bevindt zich de geheelde stomp van een verdwenen tak. Tien meter hoog, vlak onder de top van de beuk, waar de schors zachter en zilvergrijs is, bereikte ik wat ik het observatorium was gaan noemen: een gevorkte zijtak net onder een kromming in de stam. ik had ontdekt dat ik daar lekker kon zitten als ik met mijn rug tegen de stam steunde en mijn voeten op de tanden van de vork zette. Ms ik me een paar minuten stilhield, liepen er soms wandelaars onder me door zonder me op te merken.”
De Frans-Rwandese schrijver, zanger, rapper en singer-songwriter Gaël Faye werd geboren in Bujumbura, Burundi, op 6 augustus 1982 als zoon van een Franse vader en een Rwandese moeder. In 1995 verhuisde het gezin naar Frankrijk vanwege de burgeroorlog tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. Hij bracht zijn jeugd door in het departement Yvelines, waar hij kennis maakte met de wereld van de rap en de hiphop. Gaël Faye studeerde aan een école de commerce en behaalde een master. Later ging hij gedurende twee jaar bij een investeringsfonds werken in Londen. Vervolgens verliet hij Londen om van muziek en schrijven zijn beroep te maken. In zijn jeugd had hij immers de rap en de hiphop ontdekt. Later verhuisde hij naar de Rwandese hoofdstad Kigali, waar hij samen met zijn vrouw en twee kinderen leeft. In 2008 richtte Gaël Faye de hiphopgroep Milk Coffee and Sugar op, samen met Edgar Sekloka alias Suga. In 2009 bracht de groep een gelijknamig album uit dat gunstig ontvangen werd. In 2013 bracht hij zijn eerste soloalbum uit, genaamd Pili Pili sur un croissant au beurre. Voor dit album kreeg hij de Prix Charles-Cros des lycéens (2012-2014) vand de nieuwe Franse chanson. Verder werkte samen met onder meer Mulatu Astatke, Ben l’Oncle Soul, Flavia Coelho en Christophe Maé. In augustus 2016 publiceerde Grasset zijn debuutroman Petit Pays, die goed onthaald werd. Naast zijn nominatie voor de Prix Goncourt werd hij onder meer beloond met de volgende Franse literatuurprijzen:
Prix du roman FNAC Prix du premier roman français Prix Goncourt des lycéens Prix du roman des étudiants France Culture-Télérama
Op 5 september 2017 werd deze roman in Nederlandse vertaling gepubliceerd met als titel “Klein land”. Het is het verhaal van Gaby, een kleine Burundees, zijn ouders en zijn zus. Het kleine land wordt een oorlogstoneel, door de strijd tussen de Hutu’s en Tutsi’s. In 2025 verscheen zijn roman “Jacaranda” over de Rwandese genocide.
Uit:Klein land (Vertaald door Liesbeth van Nes)
“Proloog Ik weet echt niet hoe dit verhaal is begonnen. Toch had papa het ons op een dag allemaal uitgelegd, in de bestelwagen. ‘In Burundi is het net als in Rwanda, weet je. Er zijn drie verschillende groepen, etnische bevolkingsgroepen heet dat. De Hutu zijn de grootste groep, ze zijn klein, met een dikke neus.’ ‘Zoals Donatien?’ had ik gevraagd. ‘Nee, hij is een Zaïrees, dat is iets heel anders. Prothé bijvoorbeeld wel, onze kok. Je hebt ook de Twa, de pygmeeën. Die slaan we over, ze zijn met zo weinig dat ze niet meetellen, zeg maar. En dan heb je de Tutsi, zoals jullie mama. Daarvan zijn er veel minder dan de Hutu, ze zijn lang en mager met een spitse neus en je weet nooit wat er in hun hoofd omgaat. Jij, Gabriel,’ had hij gezegd en hij wees naar me, lij bent een echte Tutsi, ik weet nooit wat je denkt.’ Nou, ik wist zelf ook niet wat ik dacht. Trouwens, wat kun je over dat alles denken? Dus vroeg ik: ‘Is er oorlog tussen de Tutsi en de Hutu omdat ze niet hetzelfde grondgebied hebben?’ ‘Nee, dat is het niet, ze hebben hetzelfde land.’ ‘Eh… omdat ze niet dezelfde taal hebben, dan?’ ‘Nee hoor, ze spreken dezelfde taal.’ ‘Omdat ze niet dezelfde god hebben, dan?’ ‘Nee hoor, ze hebben dezelfde god.’ ‘Maar… waarom voeren ze dan oorlog tegen elkaar?’ `Omdat ze niet dezelfde neus hebben.’ Daar stopte het gesprek. Maar het was toch een vreemde zaak. Ik geloof dat papa er ook niet veel van begreep. Vanaf die dag begon ik te letten op de neus en de lengte van de mensen op straat. Als ik met mijn zusje Ma boodschappen deed in het centrum van de stad, probeerden we onopvallend te raden wie er Hutu of Tutsi was. We fluisterden: Die met die witte broek, dat is een Hutu, hij is klein met een dikke neus.’ ‘Ja, en die daar, met die hoed, dat is een lange dunne met een heel spitse neus, dat is een Tutsi.’ ‘En die daar met zijn gestreepte overhemd, dat is een Hutu.’ ‘Welnee, kijk dan, hij is lang en mager.’ Ja, maar hij heeft een dikke neus!’ Op dat punt begonnen we te twijfelen aan het verhaal over de bevolkingsgroepen. En bovendien wilde papa niet dat we erover praatten. Van hem mochten kinderen zich niet met politiek bemoeien. Maar we konden niet anders. Van dag tot dag breidde de vreemde sfeer zich uit. Zelfs op school begonnen kameraden om de haverklap te kibbelen en elkaar als Hutu of Tutsi te behandelen. Tijdens de vertoning van Cyrano de Bergerac hoorden we zelfs een leerling zeggen: ‘Kijk, het is een Tutsi, met die neus.’ Er was iets in de lucht komen te hangen. Je kon het ruiken, maakte niet uit wat voor neus je had.”