Gaël Faye

De Frans-Rwandese schrijver, zanger, rapper en singer-songwriter Gaël Faye werd geboren in Bujumbura, Burundi, op 6 augustus 1982 als zoon van een Franse vader en een Rwandese moeder. In 1995 verhuisde het gezin naar Frankrijk vanwege de burgeroorlog tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. Hij bracht zijn jeugd door in het departement Yvelines, waar hij kennis maakte met de wereld van de rap en de hiphop.
Gaël Faye studeerde aan een école de commerce en behaalde een master. Later ging hij gedurende twee jaar bij een investeringsfonds werken in Londen. Vervolgens verliet hij Londen om van muziek en schrijven zijn beroep te maken. In zijn jeugd had hij immers de rap en de hiphop ontdekt. Later verhuisde hij naar de Rwandese hoofdstad Kigali, waar hij samen met zijn vrouw en twee kinderen leeft. In 2008 richtte Gaël Faye de hiphopgroep Milk Coffee and Sugar op, samen met Edgar Sekloka alias Suga. In 2009 bracht de groep een gelijknamig album uit dat gunstig ontvangen werd. In 2013 bracht hij zijn eerste soloalbum uit, genaamd Pili Pili sur un croissant au beurre. Voor dit album kreeg hij de Prix Charles-Cros des lycéens (2012-2014) vand de nieuwe Franse chanson.
Verder werkte samen met onder meer Mulatu Astatke, Ben l’Oncle Soul, Flavia Coelho en Christophe Maé.
In augustus 2016 publiceerde Grasset zijn debuutroman Petit Pays, die goed onthaald werd. Naast zijn nominatie voor de Prix Goncourt werd hij onder meer beloond met de volgende Franse literatuurprijzen:

Prix du roman FNAC
Prix du premier roman français
Prix Goncourt des lycéens
Prix du roman des étudiants France Culture-Télérama

Op 5 september 2017 werd deze roman in Nederlandse vertaling gepubliceerd met als titel “Klein land”. Het is het verhaal van Gaby, een kleine Burundees, zijn ouders en zijn zus. Het kleine land wordt een oorlogstoneel, door de strijd tussen de Hutu’s en Tutsi’s. In 2025 verscheen zijn roman “Jacaranda” over de Rwandese genocide.

Uit: Klein land (Vertaald door Liesbeth van Nes)

“Proloog
Ik weet echt niet hoe dit verhaal is begonnen. Toch had papa het ons op een dag allemaal uitgelegd, in de bestelwagen. ‘In Burundi is het net als in Rwanda, weet je. Er zijn drie verschillende groepen, etnische bevolkingsgroepen heet dat. De Hutu zijn de grootste groep, ze zijn klein, met een dikke neus.’ ‘Zoals Donatien?’ had ik gevraagd. ‘Nee, hij is een Zaïrees, dat is iets heel anders. Prothé bijvoorbeeld wel, onze kok. Je hebt ook de Twa, de pygmeeën. Die slaan we over, ze zijn met zo weinig dat ze niet meetellen, zeg maar. En dan heb je de Tutsi, zoals jullie mama. Daarvan zijn er veel minder dan de Hutu, ze zijn lang en mager met een spitse neus en je weet nooit wat er in hun hoofd omgaat. Jij, Gabriel,’ had hij gezegd en hij wees naar me, lij bent een echte Tutsi, ik weet nooit wat je denkt.’ Nou, ik wist zelf ook niet wat ik dacht. Trouwens, wat kun je over dat alles denken? Dus vroeg ik: ‘Is er oorlog tussen de Tutsi en de Hutu omdat ze niet hetzelfde grondgebied hebben?’ ‘Nee, dat is het niet, ze hebben hetzelfde land.’ ‘Eh… omdat ze niet dezelfde taal hebben, dan?’ ‘Nee hoor, ze spreken dezelfde taal.’ ‘Omdat ze niet dezelfde god hebben, dan?’ ‘Nee hoor, ze hebben dezelfde god.’
‘Maar… waarom voeren ze dan oorlog tegen elkaar?’ `Omdat ze niet dezelfde neus hebben.’ Daar stopte het gesprek. Maar het was toch een vreemde zaak. Ik geloof dat papa er ook niet veel van begreep. Vanaf die dag begon ik te letten op de neus en de lengte van de mensen op straat. Als ik met mijn zusje Ma boodschappen deed in het centrum van de stad, probeerden we onopvallend te raden wie er Hutu of Tutsi was. We fluisterden: Die met die witte broek, dat is een Hutu, hij is klein met een dikke neus.’ ‘Ja, en die daar, met die hoed, dat is een lange dunne met een heel spitse neus, dat is een Tutsi.’ ‘En die daar met zijn gestreepte overhemd, dat is een Hutu.’ ‘Welnee, kijk dan, hij is lang en mager.’ Ja, maar hij heeft een dikke neus!’ Op dat punt begonnen we te twijfelen aan het verhaal over de bevolkingsgroepen. En bovendien wilde papa niet dat we erover praatten. Van hem mochten kinderen zich niet met politiek bemoeien. Maar we konden niet anders. Van dag tot dag breidde de vreemde sfeer zich uit. Zelfs op school begonnen kameraden om de haverklap te kibbelen en elkaar als Hutu of Tutsi te behandelen. Tijdens de vertoning van Cyrano de Bergerac hoorden we zelfs een leerling zeggen: ‘Kijk, het is een Tutsi, met die neus.’ Er was iets in de lucht komen te hangen. Je kon het ruiken, maakte niet uit wat voor neus je had.”

 

Gaël Faye (Bujumbura, 6 augustus 1982)