St. Johannes de Doper als jongen door Andrea del Sarto, ca. 1525
Der Täufer
Siehe! Das ist Gottes Lamm. Dieser wird für unsre Sünde sterben an des Kreuzes Stamm, dass er allen Völkern künde: Gott nimmt ihr Gebrest auf sich. Dass fortan die Menschheit wisse: Träger ihrer Finsternisse ist nicht nur ihr kleines Ich.
Christian Morgenstern (6 mei 1871 – 31 maart 1914) Christkindlmarkt in München, de geboorteplaats van Christian Morgenstern
Kleine ronde harde stenen klikken onder mijn hielen, zaaiend gras duwt baardzaadjes in broekspijpen, blikjes, waarop getrapt wordt, knarsen in hoog, paars bloeiend, vriendelijk onkruid.
District zes. Geen bord zegt dat het zo is: maar mijn voeten weten het, en mijn handen, en de huid rond mijn botten, en het zachte gezwoeg van mijn longen, en de hete, witte, naar binnen draaiende woede van mijn ogen.
Ruw met glas, naam wapperend als een vlag, hurkt het in het gras en onkruid, ontluikende Port Jackson-bomen: nieuwe, chique haute cuisine, wachter bij de poort, herberg alleen voor blanken.
Geen bord zegt dat het zo is: Maar we weten waar we thuishoren.
Vertaald door Frans Roumen
Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 – 23 december 2002) Cover
Wieder sieht man in den frühen Abenden die Lichter blühen. Straßen hin und wieder funkeln bunte Wunder in das Dunkeln.
Wieder träumt viel Kinderhoffen vor den Fenstern – leise Stimmen flüstern; in der Dämmrung glimmen Augen groß – und sehn den Himmel offen.
Seligen Kinderglücks. Voll Wartens sind die Tage und die Abende vorm Schlafengehn – Wohl im Schlaf und Traum der Nächte sehn sie erfüllt schon ihres Sehnens Frage;
schon erfüllt im Traum des Traums Verlangen, sehen, wie das Wunder – schon geschah -: Christkind kommt weiß durch die Nacht gegangen und ist da …
Karl Röttger (23 december 1877 – 1 september 1942) De Evangelisch-Lutherse St. Andreaskerk in Lübbecke, de geboorteplaats van Karl Röttger
Ik ben geen vluchteling; ik ben een bouwer en mijn broers vertelden mij dat de grond hier goed was. Muharrem en Metin werkten in de put, maar toen er in de put geen werk meer was, brachten ze shoarma naar de buitenstad. Daarna haalden ze mij naar Nijmegen. Dat is bouwen. Er waren dagen waarop ik moest bepalen: ga ik eten of toch maar slapen? Ik kom uit een land waar je geen garanties hebt behalve je twee handen en wat daar verder aan vastzit – zolang dat lichaam het uithoudt moet je gaan. Hier deden we niet anders; wij drieën draaiden zaken, maakten het steeds later en nu is alles anders hier. Het draait, dag en nacht door. Toen zeiden ze: ‘Je bent klaar, boven zeggen ze dat je weg moet.’ Ik vroeg: ‘Wie is boven?’ Want beneden willen ze dat ik blijf. Zoiets noem je een fundament. Eigenlijk is alles bouwen of breken en wat ik wil is bouwen, dingen zoals rust.
Een schilder duidt de tijd van de dag aan in een stilleven; schuin valt middaglicht op een mes, citroenen, groene wijnfles met restje rode wijn. Laten we altijd iets niet helemaal af? We willen x hebben we x willen we y en hebben we y willen we z? Ik probeer het scheppingsmoment te voelen in de lichtval op een doorgesneden citroen. Wat ik wil is het strooien van grind op modder verbinden met hongerig zijn. ‘Eet’, zei een man uit Afghanistan en wees naar de oude rottende appels in de open kofferbak. Ik zie een rij mannen een wolkendans dansen; twee vrouwen dansen de complexe bliksempassen aan de uiteindes. Mijn fouten en vergissingen kloppen in mij ook als momenten van geluk, maar ik wil dat de glanzende momenten uitdijen resonerend als een gamelangong. Ik wil van de complexe brokkelige momenten van onze levens een vloer maken van jade, obsidiaan, turkoois, ebbenhout en lapis.