Édouard Louis, Georg Heym, Paul Claes

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: De geschiedenis van geweld (Vertaald door Reintje Ghoos  en Jan Pieter van der Sterre)

“Ik sopte de houten stoelen, haalde een natte spons over de boeken die hij in zijn handen had gehad, wreef de deurknoppen met antiseptische doekjes, veegde zorgvuldig, een voor een, de houten lamellen van de zonneblinden schoon, verplaatste en verwisselde de stapels boeken die op de vloer stonden en liet de metalen ombouw van mijn bed glanzen, vernevelde op het gladde, witte oppervlak van de koelkast een product met een citroengeur, het lukte me niet te stoppen, ik werd gedreven door een soort energie die dicht bij waanzin lag. Ik dacht: beter gek dan dood. Ik schrobde de douche, die hij had gebruikt, goot een paar liter bleekwater in het toilet en in de wastafel (op zijn minst ruim twee liter, dat wil zeggen één volle fles van anderhalve liter en een nog halfvolle), schrobde dwaas genoeg de hele badkamer, ging zelfs zo ver de spiegel schoon te maken waarin hij zich die avond had bekeken, of liever bewonderd, gooide de kleren weg die hij had aangeraakt, ze wassen zou niet genoeg zijn geweest; ik weet niet waarom dat wel genoeg was voor de lakens en niet voor de kleren. Op handen en voeten boende ik de vloer, ik brandde mijn vingers aan het dampende water, de dweil schuurde dunne, rechthoekige strookjes van mijn zacht geworden huid. De stukjes huid krulden op. Ik stopte even, haalde diep adem, ik snoof zelfs als een beest, ik was een beest geworden, op zoek naar die geur die ondanks mijn inspanningen nooit leek te verdwijnen, zijn geur wilde niet weggaan en daar leidde ik uit af dat die geur aan mij hing en niet aan de lakens of de meubels. Het probleem kwam uit mij. Ik stapte de douche in, ik waste me, toen een tweede keer, toen een derde keer, en zo verder. Ik gebruikte zeep, shampoo, conditioner op mijn lichaam om het zo veel mogelijk geur te geven, het was alsof zijn geur bij me was ingevreten, in mij, tussen het vlees en de opperhuid, ik krabde mijn lichaam overal, duwde hard met mijn nagels, hardnekkig, om de binnenste huidlagen te bereiken, daar de geur weg te krijgen, ik vloekte, godverkut, maar de geur bleef hangen, maakte me steeds misselijker, duizeliger. Ik concludeerde: hij zit In de neus, die geur. Je ruikt de binnenkant van je neus. De geur zit vast aan mijn slijmvliezen. Ik liep de badkamer uit, kwam terug en goot een fysiologische zoutoplossing in mijn neus; ik blies de lucht door mijn neus naar buiten, zoals bij snuiten, nou ja, dat effect wilde ik teweegbrengen, dat het vocht overal mijn slijmvliezen bereikte; het hielp niets; ik zette de ramen open en ging naar buiten om Henri op te zoeken, de enige vriend die op die ochtend van 25 december om een uur of negen wakker was.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

Voorstad

In hun kwartier, de stinkend vieze goot,
Waar door een walm de grote maan heendringt
En als een reuzenschedel neerwaarts zinkt,
Verhangen aan de hemel, wit en dood,

Daar zitten ze de warme zomernacht
Voor grotten als van ’t zwarte dodenrijk
In lompen die vergaan van stof en slijk.
Gezwollen lijven puilen uit die dracht.

Hier spert een tandeloze mond zich wijd,
Ginds steekt er één zijn armenstompjes uit,
Een imbeciel lalt wezenloos geluid,
Een grijsaard hurkt, zijn lepra-hoofd lijkt krijt.

Er spelen kinderen, wier beentjes men
Al heel jong brak. Zij springen op hun krukken
Als vlooien licht en hinken hele stukken
Om bij een vreemdeling te bedelen.

De vislucht walmt vanuit een kelderluik,
Waar schooiers, woedend, slechts de graten vinden.
Met ingewanden voeren ze een blinde,
Die kotst de kleding onder, langs zijn buik.

 

Vertaald door Matthias Rozemond

 

Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Rimbaud in de Lage Landen

“‘Porteur de blés flamands’ (bevracht met Vlaams koren) noemt Arthur Rimbaud zijn ‘Bateau ivre’. Waarom ‘Vlaams’? Is het mogelijk dat de dichter die in Parijs opviel door zijn Ardense tongval, zich toen nog met het Noorden verbonden voelde? Zijn eerste ontvluchtingspogingen uit het benauwde Charleville voerden hem in elk geval naar België: Charleroi en Brussel. In Brussel ook wordt hij op 10 juli 1873 door zijn vriend Paul Verlaine met een pistoolschot gewond. Uit het politieverhoor blijkt hun homoseksuele relatie. Drie jaar later is de 21-jarige Rimbaud in Nederland. Vóór zijn aanmelding in het koloniale leger leert hij zelfs de beginselen van onze taal. Op 19 mei tekent hij als recruut in Harderwijk, op 23 juli ontscheept hij in Batavia, drie weken later deserteert hij en keert met een Brits schip terug naar Europa.
Van het verblijf in onze contreien zijn er enkele sporen terug te vinden in het werk van Rimbaud. De gewild nonchalante verzen van het gedicht ‘Bruxelles’ uit de zogenaamde ‘Derniers vers’ roepen de hoofdstad op: ‘Plates-bandes d’ amarantes jusqu’à / L’agréable palais de Jupiter. / – Je sais que c’est Toi qui, dans ces lieux, / Mêles ton Bleu presque de Sahara!’ (Bloemperken van amaranten tot aan / Het aardige paleis van Jupiter. / – Ik weet dat Gij het zijt die in dit oord / uw bijna Sahara-achtig blauw mengt!). In deze regels, blijkens een ondertitel in de Regentlaan geschreven, herkennen we het Park van Brussel en het daarachter gelegen Koninklijk Paleis, dat mythische dimensies aanneemt: de koning wordt een hemelgod die azuur op zijn palet mengt.
Dit picturale element vinden we ook in de tekst ‘Mystique’ uit de Illuminations (een van de mogelijke betekenissen van de titel is trouwens ‘Verluchtingen’). Volgens J. Tielrooy (in: Neophilogus, XX, 1934-1935) is dit een surrealistische transpositie van het Lam Gods (L’Agneau Mystique!) van Jan van Eyck in Gent. De eerste zin luidt: ‘Sur la pente du talus les anges tournent leurs robes de laines dans les herbages d’acier et d’émeraude’ (Op de bermhelling draaien de engelen hun wollen gewaden rond in de weilanden van staal en smaragd). Je hoeft dit maar naast een reproduktie van het schilderij te leggen om de gelijkenis te zien: de kring van engelen in hun witte uitgespreide klederen, de verhevenheid waarop het altaar met het lam staat, het gras vol schitterende, kleurige bloemen, alles is er.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Ozan Zakariya Keskinkılıç

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1942-1944 (Deel 1)

“4 aug. 1943
Vanmorgen met de tram van 7 uur naar Haarlem, vandaar gewandeld naar Bloemendaal, naar dr Thijsse. Om 9 uur arriveerde ik. We zaten eerst te praten in de studeerkamer, maakten vervolgens een lange wandeling door de Hof. Daar bloeide rondbladig wintergroen en parnassia, ook was er bloeiend Teer Guichelheil. De duinroosjes hadden nu nog kleverige donkerrode botteltjes, ze waren nog niet zwart, en de kleuren werden verdiept door de glans van de regen, want er kwam een milde bui los, die veel geuren losmaakte. Dr Thijsse snoof en vond het heel prettig, ik ook dus. De kardinaalsmutsen hingen vol jonge groene vruchten. Op het speelveld der grote wijngaardslakken was het erg druk. Langs een pad stond prachtig lichtpaars het zeepkruid te bloeien.
We zetten ons gesprek voort in de studeerkamer. Thijsse vond de tekening die ik voor zijn flora van de Wollige Distel gemaakt had niet nauwkeurig genoeg, te artistiek, de details kwamen onvoldoende tot hun recht. Er werd een heerlijke kop echte koffie geserveerd. Ook de lunch was heerlijk, met veel zeelt, worteltjes, negerboontjes, tomatensla, perziken met roomvla en nog een reusachtige perzik toe. Dr Thijsse heeft me erg veel uit zijn leven verteld, en ging na het eten rusten. Ik mocht naar hartelust rondsnuffelen in zijn bibliotheek, maar heb enkel zitten dromen achter zijn schrijftafel.
Na het bezoek bij Thijsse ben ik in Haarlem nog naar het Frans Halsmuseum geweest, waar een tentoonstelling werd gehouden van Hedendaagse Kunst, samengesteld uit aankopen van het ‘Departement van Volksvoorlichting en Kunsten’. Het is interessant, te zien wat in deze ‘periode van het diepste verval’, ‘deze tijd van wansmaak en goedkoop materieel succes’ (woorden uit de inleiding van het catalogusje) als ‘gezonde kern’, ‘gezonde tradities’ en de ‘Fakkel van het zuiver ideaal’ wordt gezien. Het was namelijk nogal deprimerend, wat daar hing. De werken van wat me de grootste talenten leken, ademen een op zijn zachtst uitgedrukt ‘verdachte sfeer’, al is het mogelijk niet meer dan juist een weerschijn van de Neue Sachlichkeit: ‘De Prediker’ van A.C. Willink en vooral de grote grisaille ‘Wachtende Vrouwen’ van Pijke Koch.
En slaat het door naar de andere kant, naar een bont, landelijk soort joie de vivre, als bij prof. Röling, dan is het óók helemaal vals, al ligt er op zijn ‘Oogst’ een verrukkelijk lascieve bruine jongen te slapen. Die zou je eruit willen snijden, de rest kan dan naar de vaalt.
Nooit zag ik ‘kou’ beter geschilderd dan rond het kleurige gezicht van een schaatsenrijdster op een ietwat naïef aandoend werk van ene J. Ouwersloot, ‘IJsgezicht’.
Ik zal de ‘Wachtende Vrouwen’ van Pijke Koch nooit vergeten, al vind ik het niet een echt góed werk. Hij heeft er iets in gevangen van de ellende van deze tijd, die nare, knappe, keurig verzorgde, bikkelharde wijven; de helemaal linkse lijkt, helaas, vrij sterk op mijn moeder.”

 

Sonnet van een ziekte

Voor mijn raam staat een dag in oneindige rust
Al het groene getemperd door regenend grijs
Ik ben nog te zwak voor de brandende wijs
Die meisjes de winden in strooien vol lust.

Voetstappen slaan op van de straat aan de kust
Waar de vloed nu verrimpelen moet, lichtloos grijs.
De wind golft in vrouwenhaar. Bloesemend rijs
Tikt het vensterglas langs en zwaar stuwt, ongeblust

Een ontroering te staan in de gloed van de dag
En je hoofd aan mijn schouder, blond-rank neergebogen,
In je ogen de vreemde belovende lach,

In glanslicht betogen je wenkbrauwbogen.
Mijn hand die je overal liefkozen mag
Overschaduwend soms je te stralende ogen….

 

Weerzien

Onvoorstelbaar:
jij weer naast mij liggend,
na jaren.

Leeg welft de avondhemel
over de stad.
Nog éenmaal om jou
wordt de kreet van de sikkelzwaluw,
de galmende hamerslag in de fabriek,
de geur van de beregende tuin en van je jonge huid
opnieuw in mij geboren.
Ruimte schuift duizelingwekkend open
achter de horizon.

Regen, regen op verpulverde aarde;
woorden willen in ’t wilde wassen
niet éen is simpel genoeg om je te zeggen
dit is meer dan liefde.

Dit is het leven voorbij;
woelend lig je in mij
te kiemen en te sterven.

De nacht valt langzaam en ik kijk
naar je profiel – gelukkig, stroef? –
voorgoed verduisterend in mijn zwijgen.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Voyelles (Klinkers)

A zwart, E wit, I rood, U groen, O blauw: vocalen,
ik zal ze noemen ooit, uw nog verborgen wiegen:
A: zwart en harig keurs van schitterende vliegen
die rond afschuwelijke stank als kogels dwalen,

een golf van schaduw; E: het wit van tenten, dampen,
fier gletsjerhoogste, blanke vorsten, schermbladhuiver;
I: purpers, bloed gespogen, lach van lippen zuiver
in helse woede of in schuldbewust slampampen;

U: kringen, goddelijk geril van groene zee,
de vrede van de wei vol dieren, rimpelvree
door alchemie gedrukt in ’s denkers aangezicht;

O: opperste Klaroen vol onbekende schrilten,
door Werelden en Engelen doorkruiste stilten:
O: Omega, Zijn violette ogenlicht!

 

Vertaald door Petrus Hoosemans

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Portret door Leilani Bustamante,2012

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse dichter en schrijver Ozan Zakariya Keskinkılıç werd in 1989 geboren als zoon van Turkse immigranten en groeide op in een klein dorpje in Zuid-Hessen. Hij studeerde politicologie in Wenen, Berlijn en Cambridge. Zijn poëziedebuut ‘Prinzenbad’ verscheen in 2022, gevolgd door zijn non-fictieboek ‘Muslimaniac: The Career of an Enemy Image’ in 2023. Zijn teksten zijn gepubliceerd in tijdschriften en bloemlezingen en in verschillende talen vertaald. Hij werd genomineerd voor de Clemens Brentano-prijs en de Dresden Poetry Prize en ontving in 2025 de Wolfgang Weyrauch-prijs. ‘Hundesohn’ is zijn debuutroman.

Uit: Hundesohn

„Dreizehn, vierzehn, fünfzehn Filzläuse habe ich mir jetzt schon aus den Schamhaaren gezupft. Pthirus pubis auf Latein: 1,5 bis 2 mm groß, grauweiß, flügellos, habe ich im Internet nachgelesen. Und dass sie manchmal Achselhöhlen und Barthaare befallen. In den Achselhöhlen habe ich keine, im Bart auch nicht. Aber in den Brusthaaren und sogar auf dem Rücken kleben überall Nissen. Bis zu fünfundzwanzig Eier legt eine Filzlaus täglich, habe ich im Internet nachgelesen. Und dass der Entwicklungszyklus bis zur erwachsenen Laus rund drei Wochen beträgt. Ich zähle die Tage zurück, vor drei Wochen traf ich Ravi. Wir hatten uns auf Grindr geschrieben. 26 Jahre alt, 1,78 m groß und 61 kg schwer. Single. Top. Sucht Verabredungen. IIIV-Status negativ, auf Prep. Zuletzt getestet Juni 2024. Gegen COVID-19 geimpft. Treffpunkt bei dir. Into rough awakening, wild sex, animal instincts, blond bath, stand in seinem Profil. Das muss nichts heißen. Und trotzdem hat er sich wie eine Filzlaus in meine Schenkel gebissen, die Stiche und blauen Flecken kann ich noch immer sehen. Viel gesprochen hat er nicht, geschrieben auch nicht so viel. Er schickte mir ein Bild, oberkörperfrei, die Jeans auf Kniehöhe. Er trug einen weißen Slip und weiße Socken, das war mir sympathisch. Der Bart fast zwölf Zentimeter lang, und sein Blick wie ein Diopter auf meine Brust gerichtet. Das walnussbraune Bau war ganz zerzaust, der Kampf hatte sich in sein Gesicht gerieben. Ein wenig Blut klebte an seinen Fingern, Spucke und Gleitgel, vegan auf Wasserbasis. Nach dreiundzwanzig Minuten ist er wieder gegangen, wir haben nicht noch einmal geschrieben.
Ob ich ihm jetzt schreiben sollte? Good moming! I just wanted to let you know that I have crabs, maybe you should check your panties, könnte ich schreiben. Oder: What’s up handsome, come back and be my parasite. Oder: Hello Ravi. I was just wondering, could it be that you forgot your crabs here? “

 

Ozan Zakariya Keskinkılıç (Hessen, 1989)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.